Dag 56 (maandag
16 mei)
’s Ochtends krijgt Lyra samen met haar ontbijt
een brief geserveerd. Daarin verzoekt heer Eldarc haar om zich ’s avonds bij
hem te vervoegen, zodat hij haar kan uiteenzetten hoe zij de schande in de
familie binnen de perken kan houden. Haar vrienden zien Lyra’s gezicht steeds
verder betrekken en de stoom zowat uit haar oren komen tegen de tijd dat ze de
lichtelijk aanmatigende uitnodiging heeft gelezen. Niettemin is haar
nieuwsgierigheid toch te groot om er niet op in te gaan, en ze besluit dat ze
die avond inderdaad naar borg Aethris zal trekken.
Na een bezoekje aan de wapensmid om de
vorderingen aldaar te checken, krijgt Sturdle een verrassing: Helga komt hem
opzoeken. Zijn drie vrienden eclipseren bescheiden doch met de nodige ‘bemoedigende’
grapjes, en slaan van achter een hoekje de conversatie gade. Wanneer Helga
attent een brokje van een niet nader te beschrijven substantie van Sturdles
mouw verwijdert, kunnen ze evenwel nauwelijks hun opgewonden beroering om deze
toenadering onderdrukken.
Sturdle zelf is zich van geen kwaad bewust en
aanhoort Helga’s verzoek om hulp: haar vader en zijzelf hebben plannen om in
Sardal een nieuwe smidse op te zetten. Misschien wil Sturdle wel in de leer bij
haar vader? Helga’s hoopvolle blik heeft niet onmiddellijk effect, want de
gnoom heeft nog enige resten weerzin tegen de wijdverbreide faam van
meestersmid Haldor. Maar wanneer Helga met droeve stem refereert aan de
thuis-smidse in Gramdall die ze op deze manier zullen trachten te vervangen,
blijkt de stoutmoedige krijger getroffen. Daarnaast is hij niet geheel
ongevoelig voor de mogelijkheid dat er ooit in Sardal een smidse zou prijken,
geheten ‘Sturdle en Haldors dochter’. Hij volgt dus Helga naar het
handelskwartier, waar Haldor en Sven de ruimte die nog in de steigers staat aan
het bezichtigen zijn.
Haldor is duidelijk opgetogen om Sturdle de
smidse te zien binnenkomen, en ook Sven ziet de gnoom graag terug. Met
karakteristieke voortvarendheid lanceert Sturdle meteen maar het voorstel dat
ze misschien samen verbeterde belegeringswerktuigen op de markt zouden kunnen
brengen – ongetwijfeld een succes gezien de voortdurende oorlog tegen de orcs.
Haldor is het voorstel niet ongenegen, en reageert positief wanneer Sturdle
zijn reeds gedane experimenten met levende ammunitie uiteenzet. Met een ferme
handdruk spreken ze af dat Sturdle de komende dagen zijn schouders mee onder
het project zal komen zetten.
Ook de anderen zijn in het handelskwartier
beland, en hebben daar zo hun eigen bezigheden.
Ludovic begeeft zich welgemoed naar het
hoofdkantoor van het handelsgilde. Stralend van geloofsijver doet hij de plaatselijke
verantwoordelijke een uiteenzetting waar de ander geen speld tussen krijgt: zou
het geen schitterend idee zijn wanneer het handelsgilde in het drukste
handelskwartier van Libera een ruimte ter beschikking zou stellen voor een
tempel van St. Cuthbert? De mensen zouden er spirituele bijstand kunnen vinden,
en het handelsgilde zou ongetwijfeld de inkomsten zien toenemen gezien de extra
passage. De handelaar is sceptisch, maar suggereert tenslotte de jonge priester
dat hij zijn voorstel misschien op papier kan zetten zodat hij het ter
beoordeling aan Gilbert, zijn meerdere in Libera, kan voorleggen. Ludovic stemt
hier verheugd mee in, en vertrekt in de vaste overtuiging dat zijn missie
vandaag weer een belangrijke stap voorwaarts is geholpen.
Brocéliande, die wat doelloos door de
winkelstraat loopt, komt Sturdle tegen die net bij Haldor is buiten gewandeld.
De bard blijkt wat besluiteloos over de beste manier om haar geld te spenderen.
Sturdle, nog helemaal in de roes van zijn daadkrachtige stemming, grijpt de elf
voortvarend bij de mouw. Ze kan niet veel anders dan zich laten meesleuren naar
de pijlenmaker. Aldaar geeft Sturdle met kennis van zaken Brocéliande een
overzicht van alle kwaliteiten en voors en tegens van de diverse soorten
pijlen, zodat ze een weloverwogen keuze kan maken. Niet veel later kan ze
inderdaad tevreden weer buiten stappen.
Lyra keurt inmiddels, met in haar achterhoofd
de uitnodiging van heer Eldarc, de uitdossingen die de kleermaker voor de vier
heeft gemaakt. Door het raam ziet ze tot haar verbazing de
Sturdle-Brocéliande-stoet weer door de straten trekken: Sturdle heeft besloten
dat de elf maar eens wat aansluiting moet gaan zoeken bij haar vakgenoten. Wie
weet wat voor nuttige informatie ze nog opdoet!
Brocéliande maakt hier en daar een praatje,
maar komt na enige tijd tot de vaststelling dat ze voor gedegen informatie over
het hof en de familie Aethris eigenlijk nog het best terecht kan bij een bard
die ze reeds kent: Floris. In ‘de Rode Furie’ treft ze de hofbard die geconcentreerd
zit te werken aan zijn lofdicht op de vier avonturiers die Schemerwolde
bevrijdden van weerwolven en onderdrukking. Brocéliande wacht vol begrip tot
Floris zijn regel heeft afgerond, en begint dan de hofbard uit te vragen.
Floris blijkt gelukkig spraakzaam. Voor ze het
weet, heeft Brocéliande onder het mom van wat gezellig geklets kostbare
informatie ingewonnen: niet alleen is het haar wel duidelijk dat de familie
Aethris een machtsfactor is om rekening mee te houden, ze krijgt ook te horen
dat het artefact dat de avonturiers binnen handbereik waanden, minder nabij is
dan gedacht. Het zwaard Vlamtong is onder de vorige koning verloren geraakt in een
gevecht tegen de orks.
Wanneer Brocéliande deze informatie deelt met
haar vrienden die zich ook weer in ‘de Rode Furie’ hebben verzameld, is Sturdles
genoegen duidelijk: orks! Vechten! Actie! Lyra ziet evenmin een andere koers,
maar Ludovic uit toch enige twijfels… Wat als ze er niet op tijd in slagen de
artefacten te verzamelen? Wat als Myirpathras hen voor is? Misschien is het
wijzer om het artefact dat Lyra in haar bezit heeft, te vernietigen. Sturdle,
die zich niet om logica bekommert, stelt zich meteen kandidaat om het ding aan
splinters te slaan, waarna de vier dan richting de orks kunnen vertrekken. Voor
Brocéliande ook maar een mening ter tafel kan brengen, wijst Lyra het voorstel
hevig verontwaardigd van de hand. Ze is er niet van overtuigd dat het artefact
zomaar te vernietigen is, maar is ook niet van plan de proef op de som te
nemen.
Haar vrienden laten het er voorlopig maar bij…
het is inmiddels immers tijd om zich naar heer Eldarc te begeven. Het kost Lyra
heel wat overredingskracht om ook Sturdle zover te krijgen, maar uiteindelijk
is het een zwierig groepje dat bij de borg aankomt: Brocéliande oogst onderweg
wat stiekeme jaloerse blikken om haar licht scandaleuze outfit, Ludovic gaat
waardig gekleed in fluweel en bont, Lyra schrijdt voort in een gewaad met
mystieke accenten, en zelfs Sturdle ziet er presentabel uit in zijn donkerrode
uitdossing die handig enig wapentuig verbergt.
Brocéliande had het haar vrienden al verteld,
maar het zicht is alsnog verrassend: borg Aethris en het bijhorende plein zijn
misschien niet zo groot als het koninklijk paleis, maar op zijn minst even
indrukwekkend. De monumentale toegangspoort en gevel zijn versierd met beeldhouwwerk
waarin draken zich kronkelen; boven de poort spuwt één van hen het motto van
huis Aethris, dat Lyra ten overvloede nog eens voor haar vrienden vertaalt:
‘Kracht is Bloedrecht’. Terwijl ze het plein oplopen, horen zijn vrienden hoe
Sturdle voor zich uit mompelend een aantal alternatieven op deze spreuk
uittest, die hem zelf als leus zouden kunnen dienen.
Het groepje blijft even later nieuwsgierig
stilstaan bij het standbeeld van een jonge vrouw, dat zich midden op het plein
bevindt. In haar linkerhand heeft ze een staf, boven haar geopende rechterhand
zweeft een echt brandende vlam. Ludovic breekt zich het hoofd over de betekenis
van het beeld. Hij kan zich echter geen religieuze voorstelling voor de geest
halen die erbij past.
Een meter lager houdt het geprevel à la ‘Bloed
en gerechtigheid’ ineens op en klinkt het ‘stammoeder Fenicia Aethris’: Sturdle
heeft het bordje gevonden dat op de voet van standbeeld bevestigd is. Lyra
fronst peinzend haar wenkbrauwen: die naam hebben ze toch eerder gehoord?
Brocéliande kan onmiddellijk aanvullen: in het verhaal dat Floris vertelde over
de geschiedenis van Sardal en de Rode Furie, kwam een tovenares voor, Fenicia
geheten, die behulpzaam was bij het afzetten van de krankzinnig geworden
koning.
Weer wat wijzer geworden, begeven de vier zich
naar de toegangspoort waar enige wachters in het livrei van Aethris – een rode
feniks op een zilveren veld – postvatten. De strenge houding van de wachters
maakt snel plaats voor beleefde vriendelijkheid wanneer ze vernemen wie Lyra
is, en ze wordt direct binnengelaten. Achter haar sluiten de wachters echter
naadloos de rangen, en haar vrienden wordt de pas afgesneden. Bezorgd doen ze
hun best om eveneens binnengelaten te worden, maar de al te familiaire en niet
bijster tactische interpellaties van Sturdle zorgen ervoor dat de wachters
onvermurwbaar blijven. Lyra anderzijds is ook niet van plan weer naarbuiten te
gaan – inmiddels wil ze wel weten wat Eldarc haar te zeggen heeft. Bovendien
kan ze ook wel op zichzelf passen, zo denkt ze.
Tenslotte draagt Ludovic Lyra op om een
magisch noodsignaal te gebruiken als ze hulp nodig heeft, dan komen ze wel
toesnellen. Samen met Sturdle en Brocéliande keert hij in afwachting daarvan
maar terug naar de herberg. De vrijgekomen tijd kan immers mooi gebruikt worden
om zijn dossier voor Gilbert op te stellen. Geflankeerd door Sturdle, die een
vreemde sympathie heeft opgevat voor de wachter die hem weigerde binnen te
laten, zodat hij de man nu ook maar een brief wil gaan sturen, neemt Ludovic
plaats aan een tafeltje met papier en schrijfmateriaal. Brocéliande voegt zich
bij Floris, en samen brengen ze enige duetten ten gehore.
Inmiddels is Lyra door een wachter borg
Aethris binnengeleid. Enige gangen verder wordt ze een imposant vertrek
ingeleid, waar aan het hoofd van een eindeloos lange tafel heer Eldarc op haar
wacht. De twee begroeten elkaar ijzig beleefd, en op uitnodiging van Eldarc
neemt Lyra plaats aan zijn rechterhand.
Het gesprek verloopt aanvankelijk wat stroef.
Lyra geeft slechts aarzelend antwoord op de vragen van Eldarc over haar
magische krachten, maar ziet er dan toch geen kwaad in om hem te vertellen dat
die zich als vanzelf openbaarden in haar jeugd. En ze ontdooit een beetje wanneer
ze ziet dat Eldarc, ondanks zijn zeer beheerste houding, toch duidelijk
aangedaan blijkt bij het vernemen van het lot van haar moeder.
Wanneer de kanselier haar een oud document ter
hand stelt dat de geschiedenis van de familie Aethris betreft, leest Lyra
gefascineerd: het is van de hand van Epona, eens koningin van Sardal.
Fenicia blijkt niet zomaar ‘een tovenares’ te
zijn geweest. Zij was de dochter van prinses Epona en de draak Kornaribafarshan
die de prinses ontvoerd had. Ondanks dit gewelddadige begin was Epona de draak
gaan liefhebben, en toen haar twee neven haar kwamen bevrijden, onthulde ze dat
ook meteen. Alarik had echter geen oor voor haar betoog, en doodde de draak
alsnog. Gewetenloos rekende hij ook meteen af met zijn neef, zodat Alarik nog
de enige was die in aanmerking kwam voor de hand van de prinses.
Ter wille van haar oude vader was Epona
ondanks haar verdriet uiteindelijk maar akkoord gegaan met het huwelijk. Toen
ze het kind ter wereld bracht, was haar echter meteen duidelijk dat het niet
van haar wettige echtgenoot, maar van haar dode geliefde was. Daarom liet ze
het meisje, dat ze Fenicia noemde, door een trouwe hofdame in veiligheid
brengen.
Fenicia bleek, toen ze opgroeide, van haar
vader grote magische krachten te hebben geërfd, en aldus kon ze later
behulpzaam zijn bij het omverwerpen van het bewind van de gek geworden koning.
Als dank werd ze als eerste vrouw ooit in de Sardaanse adelstand verheven, en
ze werd de stammoeder van Huis Aethris.
Na het lezen van de brief is Lyra enigszins
van haar stuk, maar geïntrigeerd door de implicaties ervan. Heer Eldarc vertelt
Lyra dat het magische erfgoed van Fenicia in de loop der jaren naar de
achtergrond is verdwenen, en dat alleen de wereldlijke macht van haar huis
overeind is gebleven. Nu, voor het eerst in zeer lange tijd, is er dus een telg
van het geslacht Aethris opgedoken die de tekenen van de drakenafkomst weer vertoont:
Lyra’s magische talent is daarvan een onmiskenbaar bewijs.
Na een lange stilte brengt heer Eldarc
zichzelf er tenslotte toe om Lyra om haar hulp te verzoeken. Wanneer ze hem
vraagt op welk gebied hij dan hulp verlangt, vertelt hij haar over zijn grote
spijt dat Huis Aethris de dag van vandaag alleen nog synoniem is met het handelsimperium
dat ze hebben opgebouwd. Hun ware afkomst daarentegen, als ‘huis van de draak’,
is naar de achtergrond verschoven.
Eldarcs grootste wens is om die weer in ere te
herstellen. Daartoe lijkt het hem noodzakelijk dat een oud document, waaraan
Fenicia en haar directe afstammelingen eeuwen geleden hebben gewerkt, vertaald
zou worden, zodat de betekenis ervan duidelijk wordt. Het is opgesteld in de
taal van de draken, maar hoewel elk familiehoofd de taal machtig is, ontgaat
hen toch reeds lang de betekenis – het gaat om een magisch ritueel, en zonder
magische krachten is de ontcijfering ervan onmogelijk.
De tussentijdse verzuchting ‘dat het nu
uitgerekend een bastaard moet zijn’ neemt Lyra maar op de koop toe. Ze ziet dat
het de trotse man zo al de nodige moeite kost om haar hulp te vragen, en de
positie waarin dat haar brengt is haar niet geheel onwelgevallig. Ze stemt dan
ook in met zijn verzoek om de tekst te bestuderen en belooft om de komende
dagen naar borg Aethris te komen, gezien het document om
veiligheidsoverwegingen die muren niet mag verlaten.
Met een vleugje meer hartelijkheid dan tevoren
nemen de twee afscheid, en Lyra begeeft zich met een hoofd vol overwegingen
terug naar ‘de Rode Furie’. Daar stelt ze haar vrienden op de hoogte van de
gebeurtenissen, en blijft prijzenswaardig kalm onder het gegrinnik van Ludovic
en Sturdle wanneer ze vertelt over haar drakenafkomst: dat ze ineens een vacht
zou gaan krijgen lijkt haar niet bepaald plausibel en ook niet bijster logisch.
Ludovic heeft nog een verrassing voor zijn
vrienden in petto. Eén voor één krijgen ze van hem een geschenk: Lyra een
magisch zalfje dat organische materie bewaart, Brocéliande een staf met handgreep
die haar muzikale vaardigheid nog zal verhogen, en Sturdle, uiteraard, een
vervaarlijk stukje wapentuig. De drie zijn er even ontdaan van, en Ludovic
vertelt hen dat dit ter ere is van de nieuwe levensfase die hij nu, na zijn
armoedige en eenzame jeugd in het weeshuis, beleeft. Nadat ze klaar zijn met
het wegpinken van een traantje, brult Sturdle om bier voor zijn makker, bestelt
Lyra stilletjes een feestelijk binnen te brengen taart voor Ludovic, en
luistert Brocéliande het geheel op met uitbundige muziek en zang.
Na enige tijd bedaren de festiviteiten weer,
en Lyra vindt zich plotseling in de schoenen van Gilbert wanneer Ludovic
besluit dat hij in haar een nieuwe mogelijke bondgenoot voor zijn spirituele
missie heeft. Haar grootvader moet immers over de nodige middelen beschikken,
en zijn handelscontacten zouden prachtig van pas komen bij het uitbouwen van
nieuwe filialen van de kerk van St. Cuthbert! Lyra ziet haar kans schoon en
verzekert zich listig van de steun van Ludovic bij het opsporen van de andere
artefacten, in ruil voor een goed woordje van haar bij Eldarc, eens ze bij hem
door haar werkzaamheden haar invloedssfeer vergroot heeft.
De twee beklinken tevreden hun
verstandhouding, terwijl Brocéliande weer is weg gedrenteld richting de verlokkingen
van ensemblemuziek.
Sturdle zakt intussen steeds verder in. De
verveling slaat met ongekende kracht toe, het gepraat van Ludovic en Lyra is
onverdraaglijk irritant en zelfs de muziek van Brocéliande die hij anders onder
alle omstandigheden goed kan smaken, begint op zijn zenuwen te werken. De bard
ziet hem van op het podium steeds onrustiger worden, en bovendien lijkt het
zweet hem uit te breken.
Uiteindelijk stormt Sturdle de herberg uit,
Kroesjnoetsj sommerend om bij de haard te blijven liggen, gezien het beest
misselijk is van de overdaad aan lekkernijen die hij naar binnen heeft gewerkt
tijdens de voorafgaande feestvreugde.
Lyra loopt bezorgd naar de deur, want ze heeft
het gevoel dat er iets niet pluis is, maar wordt ruw door Sturdle teruggewezen wanneer
ze vraagt of alles wel in orde is. Een tel later ziet ze de gnoom rennend in de
richting van de rivier verdwijnen en keert schouderophalend maar terug naar
haar vrienden – Sturdle heeft wel vaker zo zijn opwellingen, misschien had hij
behoefte aan de vertroosting van een kroeg als ‘de Stinkende Aap’.
Maar bij het licht van de opkomende maan
speelt zich in het duister iets heel anders af. Sturdle is in de greep van
onbekende aanvechtingen, krijgt jeuk over zijn hele lijf… die al te nette kleren
die hij per se aan moest, kwellen hem nog het meest en hij rukt gefrustreerd
aan zomen en boorden. Niet veel later barst hij uit de vermaledijde beklemming
wanneer zijn lichaam in de greep komt van een onvrijwillige transformatie:
botten kraken, een schreeuw klinkt door de nacht, zijn fysionomie herschikt
zich… tot er tenslotte een groot, harig beest met een vervaarlijke muil staat
op de plaats van de kleine gnoom.
De sluipende infectie die de beet van graaf
Bertram in hem geplaatst had, heeft tenslotte zijn werk gedaan: de onbehouwen,
maar normaal goedbedoelende krijger is een weerwolf geworden, en heeft geen
controle over de bloeddorstige instincten die hem vervullen. Wanneer hij
tweebenige figuren tegenkomt die verschrikt naar hem wijzen, vliegt hij ze
zonder meer naar de keel, en wanneer wachters toesnellen, rukt hij ook bij hen
het vlees van hun botten. Een spoor van vernietiging nalatend stormt
weerwolf-Sturdle door de stad, huilend naar de volle maan.
Ludovic, Brocéliande en Lyra schrikken op
wanneer een verwilderde burger ‘de Rode Furie’ komt binnenvallen: hij komt de
Rode Ridders in de herberg om hulp verzoeken, gezien er een monster door de
stad dwaalt. De drie avonturiers aarzelen aanvankelijk of ze dit wel serieus
moeten nemen, maar grijpen dan toch hun wapens en lopen de nacht in. Tot hun
grote schrik treffen ze op de brug een hoopje kleren dat er bijzonder bekend
uitziet: de droeve restanten van Sturdle’s stadskleren. Heeft het monster hem
te pakken genomen? Zich grote zorgen makend over het lot van hun vriend,
schakelen ze Kroesjnoetsj in, die hen na enig gesnuffel aan de restanten,
trefzeker richting zijn baasje kan leiden.
Op een holletje volgen de drie de speurende
hond, links en rechts rondrennende wachters passerend die alert hun wapens
klaar houden. Ze vernemen dat het om een wolf zou gaan, die ze inderdaad in de
verte al horen huilen, maar een huiverige man verzekert hen ervan dat dit beest
geen gewone wolf kan zijn – daarvoor is het te groot en te agressief.
In een doodlopende steeg treffen ze tenslotte
de weerwolf, die zich daar trachtte terug te trekken toen de klopjacht al te
overweldigend werd. Omdat ze geen spoor van Sturdle treffen, richten ze zich
maar op het probleem dat hier voor handen is: de dreigende wolf. Lyra vuurt magische
projectielen af die zijn vacht doen sissen, maar de pijl van Brocéliande lijkt,
hoewel die doel treft, hoegenaamd geen effect te hebben. Daarmee zijn ze
Ludovic voor, die een paar tellen als aan de grond genageld is door het besef
dat zich in hem ontvouwt: de glimp van intelligentie in de ogen van het beest
brengt hem terug naar het moment dat hij samen met Sturdle in de voorlinie
tegen graaf Bertram in zijn weerwolfgedaante vocht. Vol afgrijzen herinnert hij
zich het moment dat Sturdle gebeten werd, en alles wordt hem duidelijk…
Hij schreeuwt de waarheid naar Brocéliande en
Lyra, maar het is te laat. Weerwolf-Sturdle is al in de tegenaanval gegaan –
hij stort zich op de arme Kroesjnoetsj, die amper verweer heeft, en zich algauw
onderwerpt. De drie kunnen vervolgens niet anders dan zich uit alle macht
verdedigen tegen de bovennatuurlijke kracht van de weerwolf. Gewone pijlen
lijken hem niet méér te deren dan bromvliegen, dus Brocéliande laat haar
strijdmuziek door de nacht schallen, terwijl Lyra de wolf met grimmige
vastberadenheid blijft bestoken met haar magische projectielen. Daar is de wolf
uiteraard niet van gediend, en hij stort zich op de tweebener die hem maar
blijft verschroeien. Lyra krijgt een fikse beet te verwerken, en wankelt
achteruit. Ludovic schiet haar te hulp: een bizon uit de grazige weiden van St.
Cuthbert stort zich in de strijd, en de priester zelf hanteert noodgedwongen
zijn knots tegen de vriend die hij maar niet tot rede kan brengen.
Ook toegelopen wachters komen de drie vrienden
ter hulp, en weerwolf-Sturdle, hoewel hij de nodige schade toebrengt, probeert
instinctief van deze overmacht weg te vluchten. Hij stormt met klappende kaken
dwars door het groepje wachters heen, en terwijl twee van hen zieltogend ter
aarde storten, verdwijnt hij met gigantische sprongen in de verte. In de
buitenwijken van de stad sluipt hij door de schaduwen, en vindt tenslotte een
onopvallend hol waarin hij zijn wonden kan likken en wat kracht opdoen door te
slapen.
Dag 57
(dinsdag 17 mei)
De volgende morgen is het een verwilderde
Sturdle die op dezelfde plek ontwaakt: in eerste instantie begrijpt hij niet
waarom hij naakt, overdekt met schrammen in dit hol ligt. Maar dan overvallen
de herinneringen hem en de arme gnoom schaamt zich diep voor zijn daden. Hoe
zou hij zijn vrienden ooit nog recht in de ogen kunnen kijken? En wie weet wat
zal de rechtschapen Ludovic doen met het misdadige monster dat hij is geworden…
Sturdle besluit de stad te ontvluchten, steelt
ergens een buitenhangende pyjamabroek en spoedt zich naar de stadspoorten.
Gelukkig koesteren de wachters geen argwaan en gaan ze ervan uit dat heer
Sturdle vannacht de bloemetjes eens flink heeft buitengezet. Hij bevestigt dit
met een vaag gegrom, en gezien men van hem niet veel anders gewoon is, kan hij
ongedeerd ontsnappen. Met de wanhoop in zijn hart, vlucht Sturdle zo snel hij
kan, het meer volgend, in zuidelijke richting, weg, zo ver mogelijk weg van de
stad waarin hij zo’n ravage heeft aangericht.
Zijn vrienden brengen inmiddels de nacht in de
herberg door, en de volgende ochtend komen ze bedrukt weer bijeen – het lot van
graaf Bertram willen ze hem besparen, maar ze kunnen hem ook niet zo los laten
lopen en onschuldige levens eisen! Eens nu komt het ontnuchterende besef dat
aangezien ook Lyra gebeten is, het gevaar niet denkbeeldig is dat deze situatie
zich zal herhalen…
Ze spoeden zich naar de tempel van Pelor, waar
een hulpvaardige priester hen meer informatie kan verschaffen over de kwaal.
Het nieuws is niet bepaald bemoedigend: hoe vaker Sturdle verandert, des te
kleiner is de kans dat zijn eigen persoonlijkheid nog overeind blijft.
Of Lyra ook geïnfecteerd is, valt niet te
zeggen. Het kruid belladonna dat, indien vers geplukt, tegen weerwolvenbeten
werkzaam is, had ze meteen een uur na de aanval moeten innemen – daar is het te
laat voor. Met de herinnering aan de vorige avond nog fris in het geheugen
neemt Lyra liever geen risico en zoekt de hogepriester van Pelor op, die haar
middels een ritueel van mogelijke infecties zuivert.
Voor Sturdle daarentegen zal de oplossing
moeilijker zijn, en die kan bovendien alleen effectief zijn wanneer de gnoom
voldoende wilskracht aan de dag weet te leggen…
Terwijl Lyra een bericht stuurt aan heer
Eldarc om te melden dat ze vandaag andere verplichtingen heeft, zoeken
Brocéliande en Ludovic een spoorzoeker op, en schaffen ze een plantje
belladonna aan voor noodgevallen. Lyra behandelt het met de magische tinctuur
die Ludovic haar de avond tevoren ten geschenke heeft gegeven, en Ludovic dankt
zijn god voor het vooruitziende inzicht. Niet veel later stijgen de vrienden
gehaast te paard, om Sturdles spoor te volgen.
Bij valavond komen ze in het beboste gebied
tussen twee dorpjes. De honden van de spoorzoeker worden onrustig – Sturdle
moet vlakbij zijn. Om hem niet meteen uit zijn schuilplaats te verjagen, stuurt
Lyra eerst haar havik op verkenning uit. Aria cirkelt over de boomtoppen, en
haar scherpe blik ontwaart al snel de ineengedoken gestalte van de gnoom, die
ellendig tussen een paar struiken verstopt zit.
Omzichtig naderen zijn drie vrienden de
schuilplaats. Ludovic richt overredend het woord tot zijn vriend, maar Sturdle
kan niet geloven dat zijn makkers nog iets met hem te maken willen hebben. Hoe
kan er vergiffenis bestaan voor wat hij allemaal heeft aangericht? Wanneer
Kroesjnoetsj vragend naar zijn baasje jankt, schaamt hij zich nog dieper. Hij
kruipt verder weg tussen de struiken en weigert tevoorschijn te komen.
Lyra mengt zich in het gesprek met de haars
inziens bemoedigende mededeling dat verder niemand op de hoogte is van wie dat
beest de vorige nacht was: er kan nu een oplossing gezocht worden, zodat verder
niemand het ooit hoeft te weten! Het blijkt amper troost voor de verwarde
gnoom.
Ludovic schroeft zijn welsprekendheid nog wat
op, en schakelt een versnelling hoger in de retoriek, maar bekomt op die manier
alleen dat Sturdle zich ineens in de schoenen voelt van elke onverlaat die
tijdens hun avonturen niet veel later de toorn van St. Cuthbert onzacht op zich
voelde neerdalen.
Maar zijn vrienden geven het niet op: ze
houden onverminderd vol, en wanneer Brocéliande er nog een paar zachte
akkoorden aan toevoegt, samen met wat medelevende woordjes, komt Sturdle
uiteindelijk uit de struiken tevoorschijn.
Inmiddels begint de tijd echter te dringen. De
duisternis spreidt zich al over het land. Het is zonder meer onmogelijk om nu
nog tijdig te trachten Sturdles aandoening weg te nemen! Ludovic haalt dan maar
een stevig stuk touw tevoorschijn, en maakt aanstalten om Sturdle aan een boom
te binden, maar krijgt met onverwacht veel verzet te maken. Hoe de drie ook soebatten
en op de redelijkheid van deze maatregel wijzen – hij is door niets te
overhalen om zich te laten vastbinden.
Lyra, met de beet van de dag tevoren in haar
achterhoofd, dient zo stilletjes mogelijk het voorstel in om Sturdle gewoon nu
te overmeesteren en, willen of niet, aan die boom vast te binden. Ludovic
aarzelt – kun je zoiets je vriend wel aandoen? Brocéliande ziet in beide argumenten
wel iets, en Sturdle deinst argwanend achteruit tijdens dit gefluister…
En dan heeft de maan het besluit al voor hen
genomen: ze rijst aan de horizon, en onmiddellijk begint de verandering zich
weer in Sturdle te roeren. Nu hij er beter op is voorbereid, kan hij er enige
tijd weerstand aan bieden, maar dat duurt niet lang. Onder de verschrikte blik
van zijn vrienden verandert hij ten tweede male in een forse wolf.
In de ogen van de wolf zien ze nog een
flikkering van de Sturdle die ze kennen… Ludovic en Brocéliande trachten
Sturdle magisch terzijde te staan, terwijl hij een heroïsche worsteling aangaat
met de bloeddorstige instincten die hem andermaal beginnen te overspoelen – ter
wille van zijn vrienden moet hij die toch de baas kunnen worden! Lyra bereidt
zich inmiddels grimmig voor op de aanval, want die flikkering wordt allengs
zwakker…
Tekst: Petra Doom
Geen opmerkingen:
Een reactie posten