Sturdle


Sturdle Damdam “Tumbleweed” Crambeck is een gnome fighter, van gemiddeld postuur. Hij heeft zwart, rechtopstaand kort haar, één lange wenbrauw en zijn bakkebaarden lopen uit in een zwart kinbaardje, wat het effect heeft dat zijn gezicht omkaderd is met een zwart harig vierkant. Hij is tamelijk naïef en dat maakte hem het doelwit van de vele gnoom-pesterijen die gewoonte zijn waar hij opgroeide. Desondanks is hij niet wrokkig. Hij luistert naar anderen voor goede raad maar als hij éénmaal besloten heeft is hij erg koppig en overhaast. Hij is nogal slecht met namen en gezichten, tenzij het goede vrienden zijn. Hij is tamelijk behendig en verrassend stevig gebouwd voor iemand van zijn postuur. Zo sterk als een beer kan je hem echter ook niet noemen, het is vooral zijn uithouding die opmerkzaam is. Sociaalvaardig is hij zeker niet. Hoewel hij niet afstotelijk overkomt en omgang met anderen hem niet afschrikt, is hij niet de beste met woorden. Op dit moment draagt hij een leren harnas, een strijdhamer en strijdsikkel (dat hij als kort zwaar hanteert), en zijn weinige bezittingen in een rugzak.

Zijn leven begon als zoon en leerling van de siersmid van zijn kleine gemeenschap Gnardelgein, een klein mijnwerkersdorpje in een bergpas, met een gnoompopulatie die bijna even groot was als die van de mensen. Één van de bergen rondom het dorp bood het onderdak aan een middelgrote stad van de dwergen, Gramdall, een plaats voor smeden en steenvoegers. Beide steden leefden qua handel nauw samen met elkaar, maar de dwergen bleven voornamelijk onder het dak van de berg. Sturdle was gefascineerd door de dwergencultuur en al vroeg nam hij zich voor om zo gauw mogelijk de smeedkunst van hen te leren, een duizendmaal boeiender en uitdagender vak dan het fabriceren van de prullen van zijn vader. Hij imiteerde de dwergen waar mogelijk; helaas krijgen gnomen niet zo snel een baard zoals dwergen en werden zijn stoere houding, frequenter drinken en voorkeur voor donkere kamers misbegrepen. Op één van de vele handelsuitwisselingen sloot hij vriendschap met een ertsverkoper en na een korte serie briefwisselingen via keverkoerier besloot hij om permanent ondergronds te gaan wonen, met het gevoel dat hij niet achterliet in Gnardelgein. Hij trad al gauw in de leer bij Ourdunk, de wapensmid. Nu was dit een grote fout van de kleine Sturdle, gemaakt door een overhaaste, opportunistische beslissing. Ourdunk was namelijk de enige wapensmid zonder leerling, om de eenvoudige reden dat de smid die naam onwaardig was en vakmanschap onder de dwergen een belangrijke familiezaak is. Zijn wapens waren steevast veel te breekbaar of te bot, de smidse was een rommelkot vol spullen die hersteld moesten worden maar nooit op tijd afgewerkt werden en dus maar vergeten werden. Het hielp ook niet dat Ourdunk zelf een luie maar goedaardige dronkaard was. Het duurde even voordat Sturdle besefte dat zijn eerste paar maanden verspild werden aan opkuisen en kleine alledaagse taken uitvoeren zoals de tonnen water aanvullen, nagels maken, wiggen in gereedschap slaan en kettingen aaneen schakelen. Daarna leek zijn leercontract een uitzichtloze kwelling. De gnoom verlangde niets liever dan ontsnappen, een nieuwe meester zoeken, eventueel teurg naar boven gaan om zijn familie te bezoeken. totdat op een dag Gramdall in opschudding gebracht werd, letterlijk. Een explosie van gas in één van de mijnschachten, zo werd eerst gedacht door de panikerende dwergen. Totdat men besefte dat het gerommel van bovenaf kwam. Dat betekende een zware rotslawine, een grote portie berg die op de één of andere manier los was gekomen. Dit gebeurde eenvoudigweg nooit. Toen de kalmte terug kwam vroeg Sturdle verlof aan zijn meester om de toestand in zijn geboortedorp te gaan bekijken, samen met de handelsexpeditie die er op uit trok. De smid gaf hem een strijdhamer mee die vier jaar geleden terugbezorgd moest worden aan Sturdles oom, een korporaal in de dorpswacht.

Gnardelgein bleek bedolven onder honderden grote rotsen. Veel mensen, gnomen en enkele halflings lagen verspreid in het dorp met gapende wonden, afkomstig van bebloede scherpe rotsen die het dorp met merkwaardige precisie als pijlen hadden getroffen. Enkele overlevenden, voornamelijk boeren van alle rassen die terugkwamen van hun velden in de vallei verderop, waren al aan het zoeken naar hun familie, toen opeens, zonder waarschuwing, een nieuwer, groter, brullend geluid alle hoofden deed draaien. Eerst trilde de grond, totdat de kiezelstenen en het gruis begonnen op en naar te dansen. De wolken trokken zich samen en rimpelden terug in een korte soort ademhaling. Toen werd alles stil, en de wereld leek zichzelf op te spannen, probeerde stil te staan, balde zijn spieren. Er verschoof iets, en onthutsend plots kleurde de lucht rood. Toen hij naar boven keek, zag Sturdle een roodgetintte bergtop inzakken. De berg die Gramdall aanduidde stortte in een vurige neerwaartse spiraal in, totdat er een krater met gloeiend gesteente overbleef waar men kon inkijken, staande bij de begraven resten van het zusterdorp.

Waar de andere dwergen van de expeditie jammerden bij het aanzicht van de verzonken berg en de overlevende gnomen en mensen van Gnardelgein verbijsterd en versuft trachtten te redden van tussen het afval wat ze konden, voelde Sturdle zich opeens vreemd loskomen en lichter worden. Hij besefte dat beide delen van zijn wereld verdwenen waren; enerzijds zijn geboortedorp waar hijzelf zich niet thuis voelde, anderzijds de dwergenstad waar hij zijn toekomst niet zag uitvouwen zoals hij had gehoopt. Beide door onverklaarbare, plotse en korte gebeurtenissen die overduidelijk onnatuurlijk waren, en veroorzaakt door immens machtige wezens. Vanuit een stil rechtvaardigheidsgevoel, gemengd met een vorm van nieuwsgierigheid, zwoer hij om sterker te worden om ooit zulke machten het hoofd te kunnen bieden. Maar eerst was er een nijpende drang om een zo groot mogelijke afstand te scheppen tussen deze rampzalige plek en zichzelf. Sturdle keek rond en voegde zich bij de zoekers tussen de steenbrokken. Hij vond een sikkel van een boer, een leren harnas van de dorpswacht, een stuk doek dat dienst kon doen als deken, wat touw, en wonder boven wonder waren er nog enkele rantsoenen eten onbeschadigd gebleven, net als een waterzak die hij verderop bij de rivier kon aanvullen. Met een licht schuldgevoel nam hij ook een kleine geldbuidel mee. Hij keek rond en besloot dat hij aan een reis begon waarvan hij doel noch einde kon voorspellen. Sturdle trachtte zich de kaart te herinneren van het land, koos een richting, en toog op weg.