zondag 18 november 2012

8 november 2012

Dag 56 (maandag 16 mei)

’s Ochtends krijgt Lyra samen met haar ontbijt een brief geserveerd. Daarin verzoekt heer Eldarc haar om zich ’s avonds bij hem te vervoegen, zodat hij haar kan uiteenzetten hoe zij de schande in de familie binnen de perken kan houden. Haar vrienden zien Lyra’s gezicht steeds verder betrekken en de stoom zowat uit haar oren komen tegen de tijd dat ze de lichtelijk aanmatigende uitnodiging heeft gelezen. Niettemin is haar nieuwsgierigheid toch te groot om er niet op in te gaan, en ze besluit dat ze die avond inderdaad naar borg Aethris zal trekken.
Na een bezoekje aan de wapensmid om de vorderingen aldaar te checken, krijgt Sturdle een verrassing: Helga komt hem opzoeken. Zijn drie vrienden eclipseren bescheiden doch met de nodige ‘bemoedigende’ grapjes, en slaan van achter een hoekje de conversatie gade. Wanneer Helga attent een brokje van een niet nader te beschrijven substantie van Sturdles mouw verwijdert, kunnen ze evenwel nauwelijks hun opgewonden beroering om deze toenadering onderdrukken.
Sturdle zelf is zich van geen kwaad bewust en aanhoort Helga’s verzoek om hulp: haar vader en zijzelf hebben plannen om in Sardal een nieuwe smidse op te zetten. Misschien wil Sturdle wel in de leer bij haar vader? Helga’s hoopvolle blik heeft niet onmiddellijk effect, want de gnoom heeft nog enige resten weerzin tegen de wijdverbreide faam van meestersmid Haldor. Maar wanneer Helga met droeve stem refereert aan de thuis-smidse in Gramdall die ze op deze manier zullen trachten te vervangen, blijkt de stoutmoedige krijger getroffen. Daarnaast is hij niet geheel ongevoelig voor de mogelijkheid dat er ooit in Sardal een smidse zou prijken, geheten ‘Sturdle en Haldors dochter’. Hij volgt dus Helga naar het handelskwartier, waar Haldor en Sven de ruimte die nog in de steigers staat aan het bezichtigen zijn.
Haldor is duidelijk opgetogen om Sturdle de smidse te zien binnenkomen, en ook Sven ziet de gnoom graag terug. Met karakteristieke voortvarendheid lanceert Sturdle meteen maar het voorstel dat ze misschien samen verbeterde belegeringswerktuigen op de markt zouden kunnen brengen – ongetwijfeld een succes gezien de voortdurende oorlog tegen de orcs. Haldor is het voorstel niet ongenegen, en reageert positief wanneer Sturdle zijn reeds gedane experimenten met levende ammunitie uiteenzet. Met een ferme handdruk spreken ze af dat Sturdle de komende dagen zijn schouders mee onder het project zal komen zetten.
Ook de anderen zijn in het handelskwartier beland, en hebben daar zo hun eigen bezigheden.
Ludovic begeeft zich welgemoed naar het hoofdkantoor van het handelsgilde. Stralend van geloofsijver doet hij de plaatselijke verantwoordelijke een uiteenzetting waar de ander geen speld tussen krijgt: zou het geen schitterend idee zijn wanneer het handelsgilde in het drukste handelskwartier van Libera een ruimte ter beschikking zou stellen voor een tempel van St. Cuthbert? De mensen zouden er spirituele bijstand kunnen vinden, en het handelsgilde zou ongetwijfeld de inkomsten zien toenemen gezien de extra passage. De handelaar is sceptisch, maar suggereert tenslotte de jonge priester dat hij zijn voorstel misschien op papier kan zetten zodat hij het ter beoordeling aan Gilbert, zijn meerdere in Libera, kan voorleggen. Ludovic stemt hier verheugd mee in, en vertrekt in de vaste overtuiging dat zijn missie vandaag weer een belangrijke stap voorwaarts is geholpen.
Brocéliande, die wat doelloos door de winkelstraat loopt, komt Sturdle tegen die net bij Haldor is buiten gewandeld. De bard blijkt wat besluiteloos over de beste manier om haar geld te spenderen. Sturdle, nog helemaal in de roes van zijn daadkrachtige stemming, grijpt de elf voortvarend bij de mouw. Ze kan niet veel anders dan zich laten meesleuren naar de pijlenmaker. Aldaar geeft Sturdle met kennis van zaken Brocéliande een overzicht van alle kwaliteiten en voors en tegens van de diverse soorten pijlen, zodat ze een weloverwogen keuze kan maken. Niet veel later kan ze inderdaad tevreden weer buiten stappen.
Lyra keurt inmiddels, met in haar achterhoofd de uitnodiging van heer Eldarc, de uitdossingen die de kleermaker voor de vier heeft gemaakt. Door het raam ziet ze tot haar verbazing de Sturdle-Brocéliande-stoet weer door de straten trekken: Sturdle heeft besloten dat de elf maar eens wat aansluiting moet gaan zoeken bij haar vakgenoten. Wie weet wat voor nuttige informatie ze nog opdoet!
Brocéliande maakt hier en daar een praatje, maar komt na enige tijd tot de vaststelling dat ze voor gedegen informatie over het hof en de familie Aethris eigenlijk nog het best terecht kan bij een bard die ze reeds kent: Floris. In ‘de Rode Furie’ treft ze de hofbard die geconcentreerd zit te werken aan zijn lofdicht op de vier avonturiers die Schemerwolde bevrijdden van weerwolven en onderdrukking. Brocéliande wacht vol begrip tot Floris zijn regel heeft afgerond, en begint dan de hofbard uit te vragen.
Floris blijkt gelukkig spraakzaam. Voor ze het weet, heeft Brocéliande onder het mom van wat gezellig geklets kostbare informatie ingewonnen: niet alleen is het haar wel duidelijk dat de familie Aethris een machtsfactor is om rekening mee te houden, ze krijgt ook te horen dat het artefact dat de avonturiers binnen handbereik waanden, minder nabij is dan gedacht. Het zwaard Vlamtong is onder de vorige koning verloren geraakt in een gevecht tegen de orks.
Wanneer Brocéliande deze informatie deelt met haar vrienden die zich ook weer in ‘de Rode Furie’ hebben verzameld, is Sturdles genoegen duidelijk: orks! Vechten! Actie! Lyra ziet evenmin een andere koers, maar Ludovic uit toch enige twijfels… Wat als ze er niet op tijd in slagen de artefacten te verzamelen? Wat als Myirpathras hen voor is? Misschien is het wijzer om het artefact dat Lyra in haar bezit heeft, te vernietigen. Sturdle, die zich niet om logica bekommert, stelt zich meteen kandidaat om het ding aan splinters te slaan, waarna de vier dan richting de orks kunnen vertrekken. Voor Brocéliande ook maar een mening ter tafel kan brengen, wijst Lyra het voorstel hevig verontwaardigd van de hand. Ze is er niet van overtuigd dat het artefact zomaar te vernietigen is, maar is ook niet van plan de proef op de som te nemen.
Haar vrienden laten het er voorlopig maar bij… het is inmiddels immers tijd om zich naar heer Eldarc te begeven. Het kost Lyra heel wat overredingskracht om ook Sturdle zover te krijgen, maar uiteindelijk is het een zwierig groepje dat bij de borg aankomt: Brocéliande oogst onderweg wat stiekeme jaloerse blikken om haar licht scandaleuze outfit, Ludovic gaat waardig gekleed in fluweel en bont, Lyra schrijdt voort in een gewaad met mystieke accenten, en zelfs Sturdle ziet er presentabel uit in zijn donkerrode uitdossing die handig enig wapentuig verbergt.
Brocéliande had het haar vrienden al verteld, maar het zicht is alsnog verrassend: borg Aethris en het bijhorende plein zijn misschien niet zo groot als het koninklijk paleis, maar op zijn minst even indrukwekkend. De monumentale toegangspoort en gevel zijn versierd met beeldhouwwerk waarin draken zich kronkelen; boven de poort spuwt één van hen het motto van huis Aethris, dat Lyra ten overvloede nog eens voor haar vrienden vertaalt: ‘Kracht is Bloedrecht’. Terwijl ze het plein oplopen, horen zijn vrienden hoe Sturdle voor zich uit mompelend een aantal alternatieven op deze spreuk uittest, die hem zelf als leus zouden kunnen dienen.
Het groepje blijft even later nieuwsgierig stilstaan bij het standbeeld van een jonge vrouw, dat zich midden op het plein bevindt. In haar linkerhand heeft ze een staf, boven haar geopende rechterhand zweeft een echt brandende vlam. Ludovic breekt zich het hoofd over de betekenis van het beeld. Hij kan zich echter geen religieuze voorstelling voor de geest halen die erbij past.
Een meter lager houdt het geprevel à la ‘Bloed en gerechtigheid’ ineens op en klinkt het ‘stammoeder Fenicia Aethris’: Sturdle heeft het bordje gevonden dat op de voet van standbeeld bevestigd is. Lyra fronst peinzend haar wenkbrauwen: die naam hebben ze toch eerder gehoord? Brocéliande kan onmiddellijk aanvullen: in het verhaal dat Floris vertelde over de geschiedenis van Sardal en de Rode Furie, kwam een tovenares voor, Fenicia geheten, die behulpzaam was bij het afzetten van de krankzinnig geworden koning.
Weer wat wijzer geworden, begeven de vier zich naar de toegangspoort waar enige wachters in het livrei van Aethris – een rode feniks op een zilveren veld – postvatten. De strenge houding van de wachters maakt snel plaats voor beleefde vriendelijkheid wanneer ze vernemen wie Lyra is, en ze wordt direct binnengelaten. Achter haar sluiten de wachters echter naadloos de rangen, en haar vrienden wordt de pas afgesneden. Bezorgd doen ze hun best om eveneens binnengelaten te worden, maar de al te familiaire en niet bijster tactische interpellaties van Sturdle zorgen ervoor dat de wachters onvermurwbaar blijven. Lyra anderzijds is ook niet van plan weer naarbuiten te gaan – inmiddels wil ze wel weten wat Eldarc haar te zeggen heeft. Bovendien kan ze ook wel op zichzelf passen, zo denkt ze.
Tenslotte draagt Ludovic Lyra op om een magisch noodsignaal te gebruiken als ze hulp nodig heeft, dan komen ze wel toesnellen. Samen met Sturdle en Brocéliande keert hij in afwachting daarvan maar terug naar de herberg. De vrijgekomen tijd kan immers mooi gebruikt worden om zijn dossier voor Gilbert op te stellen. Geflankeerd door Sturdle, die een vreemde sympathie heeft opgevat voor de wachter die hem weigerde binnen te laten, zodat hij de man nu ook maar een brief wil gaan sturen, neemt Ludovic plaats aan een tafeltje met papier en schrijfmateriaal. Brocéliande voegt zich bij Floris, en samen brengen ze enige duetten ten gehore.
Inmiddels is Lyra door een wachter borg Aethris binnengeleid. Enige gangen verder wordt ze een imposant vertrek ingeleid, waar aan het hoofd van een eindeloos lange tafel heer Eldarc op haar wacht. De twee begroeten elkaar ijzig beleefd, en op uitnodiging van Eldarc neemt Lyra plaats aan zijn rechterhand.
Het gesprek verloopt aanvankelijk wat stroef. Lyra geeft slechts aarzelend antwoord op de vragen van Eldarc over haar magische krachten, maar ziet er dan toch geen kwaad in om hem te vertellen dat die zich als vanzelf openbaarden in haar jeugd. En ze ontdooit een beetje wanneer ze ziet dat Eldarc, ondanks zijn zeer beheerste houding, toch duidelijk aangedaan blijkt bij het vernemen van het lot van haar moeder.
Wanneer de kanselier haar een oud document ter hand stelt dat de geschiedenis van de familie Aethris betreft, leest Lyra gefascineerd: het is van de hand van Epona, eens koningin van Sardal.
Fenicia blijkt niet zomaar ‘een tovenares’ te zijn geweest. Zij was de dochter van prinses Epona en de draak Kornaribafarshan die de prinses ontvoerd had. Ondanks dit gewelddadige begin was Epona de draak gaan liefhebben, en toen haar twee neven haar kwamen bevrijden, onthulde ze dat ook meteen. Alarik had echter geen oor voor haar betoog, en doodde de draak alsnog. Gewetenloos rekende hij ook meteen af met zijn neef, zodat Alarik nog de enige was die in aanmerking kwam voor de hand van de prinses.
Ter wille van haar oude vader was Epona ondanks haar verdriet uiteindelijk maar akkoord gegaan met het huwelijk. Toen ze het kind ter wereld bracht, was haar echter meteen duidelijk dat het niet van haar wettige echtgenoot, maar van haar dode geliefde was. Daarom liet ze het meisje, dat ze Fenicia noemde, door een trouwe hofdame in veiligheid brengen.
Fenicia bleek, toen ze opgroeide, van haar vader grote magische krachten te hebben geërfd, en aldus kon ze later behulpzaam zijn bij het omverwerpen van het bewind van de gek geworden koning. Als dank werd ze als eerste vrouw ooit in de Sardaanse adelstand verheven, en ze werd de stammoeder van Huis Aethris.
Na het lezen van de brief is Lyra enigszins van haar stuk, maar geïntrigeerd door de implicaties ervan. Heer Eldarc vertelt Lyra dat het magische erfgoed van Fenicia in de loop der jaren naar de achtergrond is verdwenen, en dat alleen de wereldlijke macht van haar huis overeind is gebleven. Nu, voor het eerst in zeer lange tijd, is er dus een telg van het geslacht Aethris opgedoken die de tekenen van de drakenafkomst weer vertoont: Lyra’s magische talent is daarvan een onmiskenbaar bewijs.
Na een lange stilte brengt heer Eldarc zichzelf er tenslotte toe om Lyra om haar hulp te verzoeken. Wanneer ze hem vraagt op welk gebied hij dan hulp verlangt, vertelt hij haar over zijn grote spijt dat Huis Aethris de dag van vandaag alleen nog synoniem is met het handelsimperium dat ze hebben opgebouwd. Hun ware afkomst daarentegen, als ‘huis van de draak’, is naar de achtergrond verschoven.
Eldarcs grootste wens is om die weer in ere te herstellen. Daartoe lijkt het hem noodzakelijk dat een oud document, waaraan Fenicia en haar directe afstammelingen eeuwen geleden hebben gewerkt, vertaald zou worden, zodat de betekenis ervan duidelijk wordt. Het is opgesteld in de taal van de draken, maar hoewel elk familiehoofd de taal machtig is, ontgaat hen toch reeds lang de betekenis – het gaat om een magisch ritueel, en zonder magische krachten is de ontcijfering ervan onmogelijk.
De tussentijdse verzuchting ‘dat het nu uitgerekend een bastaard moet zijn’ neemt Lyra maar op de koop toe. Ze ziet dat het de trotse man zo al de nodige moeite kost om haar hulp te vragen, en de positie waarin dat haar brengt is haar niet geheel onwelgevallig. Ze stemt dan ook in met zijn verzoek om de tekst te bestuderen en belooft om de komende dagen naar borg Aethris te komen, gezien het document om veiligheidsoverwegingen die muren niet mag verlaten.
Met een vleugje meer hartelijkheid dan tevoren nemen de twee afscheid, en Lyra begeeft zich met een hoofd vol overwegingen terug naar ‘de Rode Furie’. Daar stelt ze haar vrienden op de hoogte van de gebeurtenissen, en blijft prijzenswaardig kalm onder het gegrinnik van Ludovic en Sturdle wanneer ze vertelt over haar drakenafkomst: dat ze ineens een vacht zou gaan krijgen lijkt haar niet bepaald plausibel en ook niet bijster logisch.
Ludovic heeft nog een verrassing voor zijn vrienden in petto. Eén voor één krijgen ze van hem een geschenk: Lyra een magisch zalfje dat organische materie bewaart, Brocéliande een staf met handgreep die haar muzikale vaardigheid nog zal verhogen, en Sturdle, uiteraard, een vervaarlijk stukje wapentuig. De drie zijn er even ontdaan van, en Ludovic vertelt hen dat dit ter ere is van de nieuwe levensfase die hij nu, na zijn armoedige en eenzame jeugd in het weeshuis, beleeft. Nadat ze klaar zijn met het wegpinken van een traantje, brult Sturdle om bier voor zijn makker, bestelt Lyra stilletjes een feestelijk binnen te brengen taart voor Ludovic, en luistert Brocéliande het geheel op met uitbundige muziek en zang.
Na enige tijd bedaren de festiviteiten weer, en Lyra vindt zich plotseling in de schoenen van Gilbert wanneer Ludovic besluit dat hij in haar een nieuwe mogelijke bondgenoot voor zijn spirituele missie heeft. Haar grootvader moet immers over de nodige middelen beschikken, en zijn handelscontacten zouden prachtig van pas komen bij het uitbouwen van nieuwe filialen van de kerk van St. Cuthbert! Lyra ziet haar kans schoon en verzekert zich listig van de steun van Ludovic bij het opsporen van de andere artefacten, in ruil voor een goed woordje van haar bij Eldarc, eens ze bij hem door haar werkzaamheden haar invloedssfeer vergroot heeft.
De twee beklinken tevreden hun verstandhouding, terwijl Brocéliande weer is weg gedrenteld richting de verlokkingen van ensemblemuziek.
Sturdle zakt intussen steeds verder in. De verveling slaat met ongekende kracht toe, het gepraat van Ludovic en Lyra is onverdraaglijk irritant en zelfs de muziek van Brocéliande die hij anders onder alle omstandigheden goed kan smaken, begint op zijn zenuwen te werken. De bard ziet hem van op het podium steeds onrustiger worden, en bovendien lijkt het zweet hem uit te breken.
Uiteindelijk stormt Sturdle de herberg uit, Kroesjnoetsj sommerend om bij de haard te blijven liggen, gezien het beest misselijk is van de overdaad aan lekkernijen die hij naar binnen heeft gewerkt tijdens de voorafgaande feestvreugde.
Lyra loopt bezorgd naar de deur, want ze heeft het gevoel dat er iets niet pluis is, maar wordt ruw door Sturdle teruggewezen wanneer ze vraagt of alles wel in orde is. Een tel later ziet ze de gnoom rennend in de richting van de rivier verdwijnen en keert schouderophalend maar terug naar haar vrienden – Sturdle heeft wel vaker zo zijn opwellingen, misschien had hij behoefte aan de vertroosting van een kroeg als ‘de Stinkende Aap’.
Maar bij het licht van de opkomende maan speelt zich in het duister iets heel anders af. Sturdle is in de greep van onbekende aanvechtingen, krijgt jeuk over zijn hele lijf… die al te nette kleren die hij per se aan moest, kwellen hem nog het meest en hij rukt gefrustreerd aan zomen en boorden. Niet veel later barst hij uit de vermaledijde beklemming wanneer zijn lichaam in de greep komt van een onvrijwillige transformatie: botten kraken, een schreeuw klinkt door de nacht, zijn fysionomie herschikt zich… tot er tenslotte een groot, harig beest met een vervaarlijke muil staat op de plaats van de kleine gnoom.
De sluipende infectie die de beet van graaf Bertram in hem geplaatst had, heeft tenslotte zijn werk gedaan: de onbehouwen, maar normaal goedbedoelende krijger is een weerwolf geworden, en heeft geen controle over de bloeddorstige instincten die hem vervullen. Wanneer hij tweebenige figuren tegenkomt die verschrikt naar hem wijzen, vliegt hij ze zonder meer naar de keel, en wanneer wachters toesnellen, rukt hij ook bij hen het vlees van hun botten. Een spoor van vernietiging nalatend stormt weerwolf-Sturdle door de stad, huilend naar de volle maan.
Ludovic, Brocéliande en Lyra schrikken op wanneer een verwilderde burger ‘de Rode Furie’ komt binnenvallen: hij komt de Rode Ridders in de herberg om hulp verzoeken, gezien er een monster door de stad dwaalt. De drie avonturiers aarzelen aanvankelijk of ze dit wel serieus moeten nemen, maar grijpen dan toch hun wapens en lopen de nacht in. Tot hun grote schrik treffen ze op de brug een hoopje kleren dat er bijzonder bekend uitziet: de droeve restanten van Sturdle’s stadskleren. Heeft het monster hem te pakken genomen? Zich grote zorgen makend over het lot van hun vriend, schakelen ze Kroesjnoetsj in, die hen na enig gesnuffel aan de restanten, trefzeker richting zijn baasje kan leiden.
Op een holletje volgen de drie de speurende hond, links en rechts rondrennende wachters passerend die alert hun wapens klaar houden. Ze vernemen dat het om een wolf zou gaan, die ze inderdaad in de verte al horen huilen, maar een huiverige man verzekert hen ervan dat dit beest geen gewone wolf kan zijn – daarvoor is het te groot en te agressief.
In een doodlopende steeg treffen ze tenslotte de weerwolf, die zich daar trachtte terug te trekken toen de klopjacht al te overweldigend werd. Omdat ze geen spoor van Sturdle treffen, richten ze zich maar op het probleem dat hier voor handen is: de dreigende wolf. Lyra vuurt magische projectielen af die zijn vacht doen sissen, maar de pijl van Brocéliande lijkt, hoewel die doel treft, hoegenaamd geen effect te hebben. Daarmee zijn ze Ludovic voor, die een paar tellen als aan de grond genageld is door het besef dat zich in hem ontvouwt: de glimp van intelligentie in de ogen van het beest brengt hem terug naar het moment dat hij samen met Sturdle in de voorlinie tegen graaf Bertram in zijn weerwolfgedaante vocht. Vol afgrijzen herinnert hij zich het moment dat Sturdle gebeten werd, en alles wordt hem duidelijk…
Hij schreeuwt de waarheid naar Brocéliande en Lyra, maar het is te laat. Weerwolf-Sturdle is al in de tegenaanval gegaan – hij stort zich op de arme Kroesjnoetsj, die amper verweer heeft, en zich algauw onderwerpt. De drie kunnen vervolgens niet anders dan zich uit alle macht verdedigen tegen de bovennatuurlijke kracht van de weerwolf. Gewone pijlen lijken hem niet méér te deren dan bromvliegen, dus Brocéliande laat haar strijdmuziek door de nacht schallen, terwijl Lyra de wolf met grimmige vastberadenheid blijft bestoken met haar magische projectielen. Daar is de wolf uiteraard niet van gediend, en hij stort zich op de tweebener die hem maar blijft verschroeien. Lyra krijgt een fikse beet te verwerken, en wankelt achteruit. Ludovic schiet haar te hulp: een bizon uit de grazige weiden van St. Cuthbert stort zich in de strijd, en de priester zelf hanteert noodgedwongen zijn knots tegen de vriend die hij maar niet tot rede kan brengen.
Ook toegelopen wachters komen de drie vrienden ter hulp, en weerwolf-Sturdle, hoewel hij de nodige schade toebrengt, probeert instinctief van deze overmacht weg te vluchten. Hij stormt met klappende kaken dwars door het groepje wachters heen, en terwijl twee van hen zieltogend ter aarde storten, verdwijnt hij met gigantische sprongen in de verte. In de buitenwijken van de stad sluipt hij door de schaduwen, en vindt tenslotte een onopvallend hol waarin hij zijn wonden kan likken en wat kracht opdoen door te slapen.

Dag 57 (dinsdag 17 mei)

De volgende morgen is het een verwilderde Sturdle die op dezelfde plek ontwaakt: in eerste instantie begrijpt hij niet waarom hij naakt, overdekt met schrammen in dit hol ligt. Maar dan overvallen de herinneringen hem en de arme gnoom schaamt zich diep voor zijn daden. Hoe zou hij zijn vrienden ooit nog recht in de ogen kunnen kijken? En wie weet wat zal de rechtschapen Ludovic doen met het misdadige monster dat hij is geworden…
Sturdle besluit de stad te ontvluchten, steelt ergens een buitenhangende pyjamabroek en spoedt zich naar de stadspoorten. Gelukkig koesteren de wachters geen argwaan en gaan ze ervan uit dat heer Sturdle vannacht de bloemetjes eens flink heeft buitengezet. Hij bevestigt dit met een vaag gegrom, en gezien men van hem niet veel anders gewoon is, kan hij ongedeerd ontsnappen. Met de wanhoop in zijn hart, vlucht Sturdle zo snel hij kan, het meer volgend, in zuidelijke richting, weg, zo ver mogelijk weg van de stad waarin hij zo’n ravage heeft aangericht.
Zijn vrienden brengen inmiddels de nacht in de herberg door, en de volgende ochtend komen ze bedrukt weer bijeen – het lot van graaf Bertram willen ze hem besparen, maar ze kunnen hem ook niet zo los laten lopen en onschuldige levens eisen! Eens nu komt het ontnuchterende besef dat aangezien ook Lyra gebeten is, het gevaar niet denkbeeldig is dat deze situatie zich zal herhalen…
Ze spoeden zich naar de tempel van Pelor, waar een hulpvaardige priester hen meer informatie kan verschaffen over de kwaal. Het nieuws is niet bepaald bemoedigend: hoe vaker Sturdle verandert, des te kleiner is de kans dat zijn eigen persoonlijkheid nog overeind blijft.
Of Lyra ook geïnfecteerd is, valt niet te zeggen. Het kruid belladonna dat, indien vers geplukt, tegen weerwolvenbeten werkzaam is, had ze meteen een uur na de aanval moeten innemen – daar is het te laat voor. Met de herinnering aan de vorige avond nog fris in het geheugen neemt Lyra liever geen risico en zoekt de hogepriester van Pelor op, die haar middels een ritueel van mogelijke infecties zuivert.
Voor Sturdle daarentegen zal de oplossing moeilijker zijn, en die kan bovendien alleen effectief zijn wanneer de gnoom voldoende wilskracht aan de dag weet te leggen…
Terwijl Lyra een bericht stuurt aan heer Eldarc om te melden dat ze vandaag andere verplichtingen heeft, zoeken Brocéliande en Ludovic een spoorzoeker op, en schaffen ze een plantje belladonna aan voor noodgevallen. Lyra behandelt het met de magische tinctuur die Ludovic haar de avond tevoren ten geschenke heeft gegeven, en Ludovic dankt zijn god voor het vooruitziende inzicht. Niet veel later stijgen de vrienden gehaast te paard, om Sturdles spoor te volgen.
Bij valavond komen ze in het beboste gebied tussen twee dorpjes. De honden van de spoorzoeker worden onrustig – Sturdle moet vlakbij zijn. Om hem niet meteen uit zijn schuilplaats te verjagen, stuurt Lyra eerst haar havik op verkenning uit. Aria cirkelt over de boomtoppen, en haar scherpe blik ontwaart al snel de ineengedoken gestalte van de gnoom, die ellendig tussen een paar struiken verstopt zit.
Omzichtig naderen zijn drie vrienden de schuilplaats. Ludovic richt overredend het woord tot zijn vriend, maar Sturdle kan niet geloven dat zijn makkers nog iets met hem te maken willen hebben. Hoe kan er vergiffenis bestaan voor wat hij allemaal heeft aangericht? Wanneer Kroesjnoetsj vragend naar zijn baasje jankt, schaamt hij zich nog dieper. Hij kruipt verder weg tussen de struiken en weigert tevoorschijn te komen.
Lyra mengt zich in het gesprek met de haars inziens bemoedigende mededeling dat verder niemand op de hoogte is van wie dat beest de vorige nacht was: er kan nu een oplossing gezocht worden, zodat verder niemand het ooit hoeft te weten! Het blijkt amper troost voor de verwarde gnoom.
Ludovic schroeft zijn welsprekendheid nog wat op, en schakelt een versnelling hoger in de retoriek, maar bekomt op die manier alleen dat Sturdle zich ineens in de schoenen voelt van elke onverlaat die tijdens hun avonturen niet veel later de toorn van St. Cuthbert onzacht op zich voelde neerdalen.
Maar zijn vrienden geven het niet op: ze houden onverminderd vol, en wanneer Brocéliande er nog een paar zachte akkoorden aan toevoegt, samen met wat medelevende woordjes, komt Sturdle uiteindelijk uit de struiken tevoorschijn.
Inmiddels begint de tijd echter te dringen. De duisternis spreidt zich al over het land. Het is zonder meer onmogelijk om nu nog tijdig te trachten Sturdles aandoening weg te nemen! Ludovic haalt dan maar een stevig stuk touw tevoorschijn, en maakt aanstalten om Sturdle aan een boom te binden, maar krijgt met onverwacht veel verzet te maken. Hoe de drie ook soebatten en op de redelijkheid van deze maatregel wijzen – hij is door niets te overhalen om zich te laten vastbinden.
Lyra, met de beet van de dag tevoren in haar achterhoofd, dient zo stilletjes mogelijk het voorstel in om Sturdle gewoon nu te overmeesteren en, willen of niet, aan die boom vast te binden. Ludovic aarzelt – kun je zoiets je vriend wel aandoen? Brocéliande ziet in beide argumenten wel iets, en Sturdle deinst argwanend achteruit tijdens dit gefluister…
En dan heeft de maan het besluit al voor hen genomen: ze rijst aan de horizon, en onmiddellijk begint de verandering zich weer in Sturdle te roeren. Nu hij er beter op is voorbereid, kan hij er enige tijd weerstand aan bieden, maar dat duurt niet lang. Onder de verschrikte blik van zijn vrienden verandert hij ten tweede male in een forse wolf.
In de ogen van de wolf zien ze nog een flikkering van de Sturdle die ze kennen… Ludovic en Brocéliande trachten Sturdle magisch terzijde te staan, terwijl hij een heroïsche worsteling aangaat met de bloeddorstige instincten die hem andermaal beginnen te overspoelen – ter wille van zijn vrienden moet hij die toch de baas kunnen worden! Lyra bereidt zich inmiddels grimmig voor op de aanval, want die flikkering wordt allengs zwakker…

Tekst: Petra Doom