zondag 17 februari 2013

23 januari 2013

Weerwolf Sturdle verliest grommend de strijd tegen de bloeddorst die hem weer overspoelt, en zijn vrienden trekken hun conclusies. Ludovic tracht een bizon uit de weiden van St. Cuthbert op te roepen om hen terzijde te komen staan, maar schrikt zo van de aanval van zijn vriend en de klappende kaken die zich om zijn arm sluiten, dat zijn gebed aan overtuigingskracht mist en de oren van zijn god niet bereikt.
Brocéliande, neemt aangespoord door het tafereel pijl en boog ter hand en vuurt op de weerwolf, terwijl Lyra hem met magische projectielen bestookt. Ludovic besluit tot eenvoudiger maar doeltreffende middelen over te gaan en velt uiteindelijk de weerwolf met een forse klap. Het beest stort bewusteloos ter aarde en wordt vervolgens snel geïmmobiliseerd met een stevig stuk touw.
Maar wat nu? Midden in de nacht Sardal binnenrijden met een wolf lijkt vragen om problemen. Ze besluiten de nacht maar op het platteland door te brengen, en Brocéliande gaat op zoek naar een slaapplaats. Het naburige dorpje is echter piepklein en er blijkt geen herberg of vrijstaande schuur te zijn. Een hulpvaardige dorpeling die de blonde langbenige bard gerust een/zijn bed voor de nacht wil bieden, strekt zijn gastvrijheid echter niet uit tot haar vrienden, en ze besluit wijselijk dan maar niet op deze warme uitnodiging in te gaan.
Het wordt dus een frisse nacht onder de blote hemel, zonder de minste voorzieningen, gezien het vertrek nogal halsoverkop was. Gelukkig heeft Ludovic wel nog de behandelde Belladonna bij zich, en kauwt de dreiging van een volgende weerwolf de wereld uit. Zijn hart wordt bezwaard door zorgen om Sturdle, en de slaap wil niet komen. Tenslotte besluit hij St. Cuthbert in een ritueel om goddelijke bijstand te verzoeken. Brocéliande en Lyra zien hem enigszins verward terugkomen uit zijn trance. De woorden van St. Cuthbert lieten aan duidelijkheid helaas wat te wensen over: ‘Genezing is de kracht van vriendschap.’ Maar de woorden bieden toch hoop.

Dag 58 (woensdag 18 mei)

De volgende morgen is de wolf weer in een gehavende gnoom veranderd, en Ludovic laat zijn helende krachten op zijn vriend los. Sturdle komt weer bij zinnen, berouwvol, en in de greep van maar één wens: hij wil naar de tempel van Pelor om het licht weer in zijn leven toe te laten. Ludovic spreekt hem echter streng toe – er kan geen sprake van zijn dat Sturdle nog een stap verzet voor hij genezen is.
In de vroege ochtendzon treft Ludovic de voorbereidingen voor de nodige spreuken, terwijl hij zijn makker onophoudelijk moed inspreekt. Sturdle sputtert aanvankelijk wat tegen, maar ziet in dat er geen ontkomen aan is. Onder de begeleiding van Brocéliandes bezorgde liederen verzamelt Sturdle al zijn wilskracht, ingewikkelde bezweringen weerklinken, en dankzij deze gebundelde inspanningen wordt uiteindelijk de genezing van de gnoom voltrokken.
De terugtocht naar Sardal is bedachtzaam, en eenmaal daar aangekomen is het eerste doel de tempel van Pelor. Sturdle bekent er zijn wandaden, maar Ludovic verzekert de priesters ervan dat de gnoom inmiddels genezen is. Hij wijst bovendien op de verzachtende omstandigheid dat Sturdle de vloek had opgelopen tijdens het beschermen van de mensen in Schemerwolde. Maar dit biedt geen soelaas voor het bezwaarde geweten van de gnoom – hij wil boete doen in de tempel. De hogepriester van Pelor aanvaardt zijn berouw en verwijst Sturdle naar een cel waar hij een nacht zal kunnen verblijven. De komende 24 uur zullen in het teken staan van bidden, boetedoening en goede werken voor Pelor.
Zijn drie vrienden zien de gnoom klein maar vastberaden verdwijnen in de reusachtige tempel, en begeven zich, onder de indruk van deze geheel andere Sturdle dan ze kennen, naar de stadswacht. Daar brengen ze de autoriteiten op de hoogte van het feit dat de weerwolf die de stad teisterde onschadelijk is gemaakt. Dit nieuws wordt verheugd onthaald. Het ontbreken van bewijsstukken hoeft geen bezwaar te zijn om Rode Ridders van Sardal op hun woord te geloven. Een beloning gaat daardoor echter wel aan hun neus voorbij. 
De rij bij het kantoor van de stadswacht was ellenlang, en het aanschuiven heeft het grootste deel van de rest van de dag opgeslokt… de drie begeven zich dus maar richting de Rode Furie om van een stevig maal en een welverdiende nachtrust in een zacht bed te genieten. Daarbij wijden ze met diverse graden van meegevoel nog een paar gedachten aan Sturdle, die inmiddels in een kale cel op een harde brits de slaap tracht te vatten, na een eenvoudige maal van brood en water.

Dag 59 (donderdag 19 mei)

De volgende morgen heeft Ludovic na zijn ochtendgebed nog steeds het gevoel schade te moeten inhalen. Hij laat een stevig ontbijt aanrukken en terwijl de waard opgetogen heen en weer loopt met dampende schotels, verzwelgt hij een selectie aan worstjes, broodjes, eieren, etcetera. Wanneer de dames zich bij hem aan de ontbijttafel voegen, blijkt er ruim voldoende om ook hen en Aria te voeden.
Na het eten en schransen, begeeft Lyra zich richting borg Aethris om de bibliotheek van heer Eldarc in te duiken en daar het magische document verder te bestuderen. Brocéliande trekt zich terug om haar muziek te gaan oefenen en te peinzen over een weerwolfballade. En Ludovic… begeeft zich weer eens met welgemoede tred richting het handelsgilde om er vruchtbare grond voor zijn expansieplannen te zoeken.
Na enig soebatten krijgt Ludovic toegang tot een verantwoordelijke ambtenaar: de goblin Fesinizits die hem kritisch aanhoort. Na enige al dan niet subtiele pogingen Ludovic de deur weer uit te krijgen, biedt Fesinizits hem de gelegenheid om aanwezig te zijn bij een bijeenkomst van de plaatselijk belangrijkste leden van het handelsgilde, die elke vrijdag plaatsvindt. Opgetogen door deze vooruitgang laat Ludovic zich uitgeleide doen en begint zich alvast voor te bereiden op zijn verkooppraatjes.
Inmiddels is Sturdle alweer uren uit de veren in de helderverlichte tempel, en informeert bezorgd naar de slachtoffers die hij als weerwolf gemaakt heeft: wat als daar ook besmette gevallen tussen zitten? Het antwoord is enerzijds geruststellend, anderzijds schokkend: geen van de aangevallenen heeft het overleefd. Bedrukt wijdt de gnoom zich weer aan zijn taken, en tracht een manier te vinden om zijn wandaden goed te maken. In zijn krijgersziel roert zich de mogelijkheid om zoveel mogelijk orcs af te slachten als een valabele manier van boetedoen. Anderzijds inspireert de tempel hem tot vage maar hoogdravende plannen ooit een nóg grotere tempel te realiseren…
Ook Ludovic werkt op verschillende fronten aan zijn toekomst: hij verzekert zich voor de komende dagen van de begeleiding van een houtsnijder, die hem zal leren hoe hij houten symbolen kan vervaardigen die hij aan mogelijk te bekeren gelovigen kan overhandigen. Hij werkt de hele dag ijverig aan zijn snijkunsten, en tegen de avond kan hij met een eerste ruwe versie naar de herberg terugkeren. Daar treft hij Sturdle, die net de tempel weer uit is, en peilt meteen enthousiast naar diens religieuze toestand. Helaas blijkt de gnoom niet klaar om zich tot de eredienst van St. Cuthbert te begeven, maar het feit dat in de gnoom enig moreel-religieus besef gewekt lijkt, stemt Ludovic reeds tot optimisme.

Dag 60 (vrijdag 20 mei)

De volgend dag wijdt iedereen zich weer aan zijn bezigheden. Ook Sturdle heeft een plan gevormd: de balans is voorlopig doorgeslagen ten voordele van het uitroeien van zoveel mogelijk orcs, en hij ziet een manier om de belangen van enige partijen met elkaar te verzoenen. Vervuld van ijver trekt hij naar de hoogwaardigheidsbekleder die hem in Sardal het best bekend is.
Lyra, die in de bibliotheek van borg Aethris weer trouw op het document zit te studeren, begint net het vermoeden te krijgen dat het hier wel eens om een oproepingsritueel zou kunnen gaan, wanneer ze in de hal een bekende stem hoort. Maar ze is te zeer verdiept in haar opzoekingen om na te gaan of ze nu werkelijk Sturdle hoort die naar de vertrekken van haar grootvader wordt geleid.
En ja, het is de haar welbekende kleine gnoom die met een nieuwe doelbewustheid door de lange gangen stapt. In de studeerkamer van heer Eldarc laat hij zich niet intimideren door diens borende blik, maar legt hem het volgende plan voor: wat als er nu eens een expeditie werd uitgerust naar de orcs om het vurige zwaard Vlamtong voor de koning te heroveren? Met wat middelen uit de schatkist van de kroon zou zo’n expeditie snel op poten gezet kunnen worden door een viertal Rode Ridders… en dat Eldarcs eigen kleindochter Lyra er eveneens baat bij zou hebben als Vlamtong heroverd wordt, is toch ook geen onbelangrijk voordeel?
Eldarc is echter niet  te overtuigen: de veldtocht tegen de orcs heeft nu al een grote hoeveelheid aan beschikbare middelen opgeslorpt, en voorlopig lijkt het hem een wijzere strategie om te investeren in belegeringstuigen en wapens. Een expeditie die niet meer dan een symbolisch voordeel zou opleveren en waarvan de uitkomst onzeker is, is voor de kanselier momenteel geen optie. Hij stelt Sturdle wel een beloning in het vooruitzicht mocht die het zwaard weten te heroveren, en voor het overige raadt hij hem aan zich te vervoegen bij Edmund, hertog van Zonneveld, indien hij zich in dienst wil stellen van de strijdmacht van Sardal.
Wat teleurgesteld komt Sturdle weer buiten. Hij heeft echter wel in zijn oren geknoopt dat er mogelijkheden zijn voor ondernemende wapensmeden, en begeeft zich dus richting Haldor. De toekomstige ‘Sturdle en Haldors dochter’-onderneming zou de vruchten van deze situatie kunnen plukken! De rest van de dag werkt hij dan ook ijverig mee aan de opbouw van de smidse.
Ludovic inmiddels heeft zijn dag verdeeld tussen het oefenen in zijn houtsnijkunsten en zich voorbereiden op de bijeenkomst in het handelsgilde. Met een stortvloed aan gebeden en bezweringen heeft hij zich verzekerd van alle goddelijke hulp die er te rapen valt, en welgemoed begeeft hij zich op weg.
Aan de poort van het gilde doet zich echter al het eerste probleem voor: de wachter wil hem niet binnenlaten, gezien hij niet op de lijst van genodigden blijkt te staan! De normaal zo gelijkmoedige priester begint zich net op te winden wanneer Fesinizits arriveert. Wanneer de goblin de explosieve situatie in ogenschouw neemt, voert hij Ludovic maar met een zoet lijntje mee naar binnen.
Binnen begint Ludovic onmiddellijk de ronde te doen, en steekt zijn verhaal tegen enige aanwezigen af. Maar tot zijn grote verbazing weet hij geen enkele interesse te wekken. De een na de ander verdwijnt schielijk naar de andere kant van de kamer: nu eens krijgt hij niet veel reactie, dan weer wordt hij weinig subtiel afgepoeierd. Uiteindelijk ziet Ludovic tot zijn grote spijt in dat hij hier niet de juiste contacten zal kunnen treffen: waar klinkende munt voorop staat, is het moeilijk interesse te wekken voor een godsdienst die op rechtvaardigheid is gebaseerd. Een illusie armer maar een ervaring rijker loopt hij weer richting de Rode Furie, terwijl hij zich bezint op de vraag in welke kringen van Sardal hij meer respons zou krijgen…
In de herberg treft hij een vermoeide Sturdle die de hele dag hard in de smidse heeft gewerkt, maar niettemin nog de energie heeft om gefrustreerd te zijn om het feit dat hij bot heeft gevangen bij Eldarc. Hij weet Ludovic de belofte te ontfutselen dat ze dan maar op eigen houtje zo gauw mogelijk richting de orcs zullen vertrekken. Lyra voelt zich heen en weer getrokken tussen de verlokkingen van het mysterieuze manuscript enerzijds, en de nabijheid van Vlamtong, anderzijds. Brocéliande brengt te berde dat ze niet van plan is zomaar te vertrekken zonder dat haar lier is gearriveerd, en Sturdle die ondanks zijn ruwe manieren toch een zacht plekje heeft voor de muziek van de bard, stemt daar zuchtend mee in.

Dag 65 (woensdag 25 mei)

De dagen verstrijken volgens ongeveer hetzelfde stramien tot op een ochtend Brocéliande aan de ontbijttafel een briefje krijgt afgeleverd. Wanneer ze het nietsvermoedend opent, zien haar vrienden haar van kleur verschieten. Het is niet het goede nieuws dat haar lier is gearriveerd, maar een briefje van haar stalker! A. heeft haar lier onderschept, en wenst Brocéliande die avond bij zonsondergang te spreken, op het uiterste punt van de havendokken. Alléén, of ze ziet haar lier nooit meer terug.
Brocéliande is hevig van streek, maar vertoont een ijzeren wil waar het haar muziekinstrument betreft: ze is niet van plan haar lier zomaar in handen van haar stalkster te laten… Er worden dus plannen gesmeed om de situatie toch enigszins onder controle te houden. Vooreerst zullen haar vrienden niet al te ver uit de buurt zijn: ze zullen zich verdekt opstellen in een nabije havenkroeg, net ver genoeg opdat A. haar er niet van kan beschuldigen niet alleen te zijn gekomen. Bovendien zal Ludovic met goddelijke hulp haar emoties monitoren.
Wanneer het begint te schemeren, worden de voorbereidingen getroffen: ze begeven zich gezamenlijk naar de kroeg, Ludovic legt zijn handen even zegenend op het hoofd van Brocéliande, en wanneer de bard vertrekt, voelt hij hoe haar locatie verandert. Lyra stuurt haar havik met Brocéliande mee, zodat Aria de situatie van bovenaf in de gaten kan houden.
De bard is niet van plan domweg in de val te lopen, en spreekt zelf ook een spreuk uit: ze maakt zichzelf onzichtbaar en gaat eerst de situatie verkennen. Maar er is niets bijzonders te zien, en eens de magie is uitgewerkt, staat ze eenzaam te wachten op wat er komen gaat.
Niet veel later wordt ze opgeschrikt door het geluid van paardenhoeven: een zwarte koets ratelt over de keien naar haar toe, en houdt halt. De koetsier gebaart haar in te stappen, maar Brocéliande blijft als bevroren staan. Het gordijn voor een van de raampjes wordt weggetrokken en een lichte stem nodigt haar uit binnen te komen. De rillingen gaan de elf over de rug, en ze komt slechts schoorvoetend dichterbij. Op verontwaardigde toon eist ze om eerst haar lier te mogen zien, maar de beschaafde vrouwenstem houdt net zo lang vol dat ze absoluut geen kwade bedoelingen heeft, tot Brocéliande het opgeeft en uiteindelijk de koets maar instapt. Binnen ploft ze neer op de bank en schuift zo ver mogelijk naar het andere uiteinde van de koets.
Een vrouw in een zwarte avondjapon van fluweel en kant kijkt haar vriendelijk aan, en fluistert haar toe dat ze niet bang hoeft te zijn. Ze stelt zich voor als Agnes, en verklaart dat ze het beste met Brocéliande voorheeft. Nadat ze haar een keer hoorde zingen, voelde ze zich zo geraakt door de muziek van de bard dat ze meteen voelde dat zij verwante zielen waren. Nu ze haar enige tijd vanuit de verte bewonderd heeft, wil ze Brocéliande graag een bijzonder geschenk geven. Ze verontschuldigt zich voor haar ietwat onorthodoxe aanpak, maar verklaart glimlachend dat ze haar gewoon zo graag even alleen wilde spreken, zonder haar vrienden.
Brocéliande sputtert wat tegen, maar ontspant zich, en in de herberg heeft Ludovic het gevoel dat alles van een leien dakje aan het gaan is. Lyra kan bevestigen dat de koets er vredig bijstaat, en de drie vrienden maken zich al een stuk minder zorgen, bestellen nog een kroes bier en gaan er rustig voor zitten.
Inmiddels is het gesprek echter wat meer gespannen geworden. Agnes is wat dichterbij geschoven, en Brocéliande is – verschrikt en wel – van voorzichtige afwerende woordjes overgestapt op de openlijke verklaring dat ze, jammer maar helaas, echt niet op vrouwen valt. De bleke schone heeft daar geen oren naar, en verzekert Brocéliande ervan dat ze dat alleen zelf nog niet beseft. Ze strekt haar armen naar Brocéliande uit, maar die maakt een noodsprong naar de andere kant van de koets en protesteert luidkeels dat ze heel zeker weet van niet!
Het gezicht van Agnes betrekt, en ze geeft de koetsier een signaal. Terwijl de koets zich in beweging zet, en Brocéliande uit haar evenwicht is gebracht, werpt ze zich op de bard en neemt die in een stalen omhelzing. “Ik wilde je het geschenk van ons eeuwig leven samen graag geven op een meer bijzondere plek… maar je dwingt me ertoe het hier en nu te doen!”, klinkt de stem in haar oor, en voor Brocéliande vallen alle puzzelstukjes op hun plaats wanneer ze twee scherpe hoektanden in haar nek voelt…
In de havenkroeg springt Ludovic gealarmeerd overeind, wanneer hij de beroering voelt. Ook Lyra vraagt zich af wat er gebeurt wanneer ze via Aria merkt dat de koets zich in beweging heeft gezet. Een snelle blik op Ludovic is voldoende om te beseffen dat er problemen zijn, en gevolgd door Sturdle snellen ze de herberg uit. Buiten zien ze net de zwarte koets voorbijrijden, en zichzelf vervloekend dat ze niet te paard zijn gekomen, zetten ze dan maar rennend de achtervolging in.
In de koets doet Brocéliande inmiddels verwoede pogingen om zichzelf te bevrijden, terwijl de zachte stem in haar oren haar aanspoort om op te houden met tegenstribbelen. “Kijk alleen maar even in mijn ogen, dan zul je zelf zien dat ik het beste met je voor heb…!” Brocéliande voelt er niets voor om de vampier in haar hypnotische ogen te kijken en knijpt haar ogen stijf dicht, terwijl ze zich uit alle macht verzet. Agnes sist van woede en probeert haar ogen open te dwingen, maar de bard kronkelt zo wild dat ze daar niet in slaagt.
Inmiddels is de koets tot stilstand gekomen, en hebben Ludovic, Lyra en Sturdle het voertuig ingehaald. Ze maken onmiddellijk een omsingelende beweging om zich ervan te verzekeren dat de koets er niet ineens met hun vriendin vandoor gaat. Sturdle, die als eerste arriveert, concentreert zich met praktisch inzicht op de koetsier, die hij met een flinke klap onschadelijk maakt, en houdt vervolgens de paarden in bedwang.
Intussen hebben Ludovic en Lyra elk een deur van de koets opengerukt. Ludovic kijkt recht in het gezicht van een vervaarlijke vampier en is even van zijn à propos – zijn gebed dat het wezen der duisternis op de vlucht zou moeten jagen, stokt hem in de keel wanneer hij Brocéliande met bebloede keel ziet zitten. Lyra maant inmiddels Brocéliande aan om uit de koets te springen, maar de bard is inmiddels behoorlijk nijdig geworden door de overdaad aan ongewenste avances. Ze profiteert van het feit dat Agnes is afgeleid en duwt haar met een welgemikte beweging de koets uit. Niet tevreden met dat resultaat, trekt ze bovendien haar zwaard en tracht de vampier te doorsteken. Maar Agnes beweegt met bovennatuurlijke snelheid, ontwijkt de steek, en bedreigt nu Ludovic. Lyra laat zich aan de andere kant van de koets op de grond vallen, en onder de koets door vuurt ze magische projectielen op de vampier af.
Wanneer ook Ludovic tot zijn positieven komt en Sturdle zich in de strijd wil werpen, kiest Agnes het hazenpad: ze verandert zich in een vleermuis en neemt de vlucht. Lyra stuurt Aria achter haar aan, en Ludovic zet een luchtelementaal op haar spoor, maar ze is hen beiden te snel af, Lyra krijgt alleen nog de indruk door dat ze in het nieuwe gedeelte van Sardal een schuilplaats heeft gezocht.
Terwijl Lyra en Brocéliande vruchteloos de koets doorzoeken op zoek naar enige aanwijzingen over waar Agnes vandaan komt, zet Sturdle Kroesjnoetsj in, die het spoor van de koets terugvolgt. Sturdle en Ludovic volgen de ijverig snuffelende hond, en het spoor loopt via de dokken de stadspoort door…

Tekst: Petra Doom

zondag 18 november 2012

8 november 2012

Dag 56 (maandag 16 mei)

’s Ochtends krijgt Lyra samen met haar ontbijt een brief geserveerd. Daarin verzoekt heer Eldarc haar om zich ’s avonds bij hem te vervoegen, zodat hij haar kan uiteenzetten hoe zij de schande in de familie binnen de perken kan houden. Haar vrienden zien Lyra’s gezicht steeds verder betrekken en de stoom zowat uit haar oren komen tegen de tijd dat ze de lichtelijk aanmatigende uitnodiging heeft gelezen. Niettemin is haar nieuwsgierigheid toch te groot om er niet op in te gaan, en ze besluit dat ze die avond inderdaad naar borg Aethris zal trekken.
Na een bezoekje aan de wapensmid om de vorderingen aldaar te checken, krijgt Sturdle een verrassing: Helga komt hem opzoeken. Zijn drie vrienden eclipseren bescheiden doch met de nodige ‘bemoedigende’ grapjes, en slaan van achter een hoekje de conversatie gade. Wanneer Helga attent een brokje van een niet nader te beschrijven substantie van Sturdles mouw verwijdert, kunnen ze evenwel nauwelijks hun opgewonden beroering om deze toenadering onderdrukken.
Sturdle zelf is zich van geen kwaad bewust en aanhoort Helga’s verzoek om hulp: haar vader en zijzelf hebben plannen om in Sardal een nieuwe smidse op te zetten. Misschien wil Sturdle wel in de leer bij haar vader? Helga’s hoopvolle blik heeft niet onmiddellijk effect, want de gnoom heeft nog enige resten weerzin tegen de wijdverbreide faam van meestersmid Haldor. Maar wanneer Helga met droeve stem refereert aan de thuis-smidse in Gramdall die ze op deze manier zullen trachten te vervangen, blijkt de stoutmoedige krijger getroffen. Daarnaast is hij niet geheel ongevoelig voor de mogelijkheid dat er ooit in Sardal een smidse zou prijken, geheten ‘Sturdle en Haldors dochter’. Hij volgt dus Helga naar het handelskwartier, waar Haldor en Sven de ruimte die nog in de steigers staat aan het bezichtigen zijn.
Haldor is duidelijk opgetogen om Sturdle de smidse te zien binnenkomen, en ook Sven ziet de gnoom graag terug. Met karakteristieke voortvarendheid lanceert Sturdle meteen maar het voorstel dat ze misschien samen verbeterde belegeringswerktuigen op de markt zouden kunnen brengen – ongetwijfeld een succes gezien de voortdurende oorlog tegen de orcs. Haldor is het voorstel niet ongenegen, en reageert positief wanneer Sturdle zijn reeds gedane experimenten met levende ammunitie uiteenzet. Met een ferme handdruk spreken ze af dat Sturdle de komende dagen zijn schouders mee onder het project zal komen zetten.
Ook de anderen zijn in het handelskwartier beland, en hebben daar zo hun eigen bezigheden.
Ludovic begeeft zich welgemoed naar het hoofdkantoor van het handelsgilde. Stralend van geloofsijver doet hij de plaatselijke verantwoordelijke een uiteenzetting waar de ander geen speld tussen krijgt: zou het geen schitterend idee zijn wanneer het handelsgilde in het drukste handelskwartier van Libera een ruimte ter beschikking zou stellen voor een tempel van St. Cuthbert? De mensen zouden er spirituele bijstand kunnen vinden, en het handelsgilde zou ongetwijfeld de inkomsten zien toenemen gezien de extra passage. De handelaar is sceptisch, maar suggereert tenslotte de jonge priester dat hij zijn voorstel misschien op papier kan zetten zodat hij het ter beoordeling aan Gilbert, zijn meerdere in Libera, kan voorleggen. Ludovic stemt hier verheugd mee in, en vertrekt in de vaste overtuiging dat zijn missie vandaag weer een belangrijke stap voorwaarts is geholpen.
Brocéliande, die wat doelloos door de winkelstraat loopt, komt Sturdle tegen die net bij Haldor is buiten gewandeld. De bard blijkt wat besluiteloos over de beste manier om haar geld te spenderen. Sturdle, nog helemaal in de roes van zijn daadkrachtige stemming, grijpt de elf voortvarend bij de mouw. Ze kan niet veel anders dan zich laten meesleuren naar de pijlenmaker. Aldaar geeft Sturdle met kennis van zaken Brocéliande een overzicht van alle kwaliteiten en voors en tegens van de diverse soorten pijlen, zodat ze een weloverwogen keuze kan maken. Niet veel later kan ze inderdaad tevreden weer buiten stappen.
Lyra keurt inmiddels, met in haar achterhoofd de uitnodiging van heer Eldarc, de uitdossingen die de kleermaker voor de vier heeft gemaakt. Door het raam ziet ze tot haar verbazing de Sturdle-Brocéliande-stoet weer door de straten trekken: Sturdle heeft besloten dat de elf maar eens wat aansluiting moet gaan zoeken bij haar vakgenoten. Wie weet wat voor nuttige informatie ze nog opdoet!
Brocéliande maakt hier en daar een praatje, maar komt na enige tijd tot de vaststelling dat ze voor gedegen informatie over het hof en de familie Aethris eigenlijk nog het best terecht kan bij een bard die ze reeds kent: Floris. In ‘de Rode Furie’ treft ze de hofbard die geconcentreerd zit te werken aan zijn lofdicht op de vier avonturiers die Schemerwolde bevrijdden van weerwolven en onderdrukking. Brocéliande wacht vol begrip tot Floris zijn regel heeft afgerond, en begint dan de hofbard uit te vragen.
Floris blijkt gelukkig spraakzaam. Voor ze het weet, heeft Brocéliande onder het mom van wat gezellig geklets kostbare informatie ingewonnen: niet alleen is het haar wel duidelijk dat de familie Aethris een machtsfactor is om rekening mee te houden, ze krijgt ook te horen dat het artefact dat de avonturiers binnen handbereik waanden, minder nabij is dan gedacht. Het zwaard Vlamtong is onder de vorige koning verloren geraakt in een gevecht tegen de orks.
Wanneer Brocéliande deze informatie deelt met haar vrienden die zich ook weer in ‘de Rode Furie’ hebben verzameld, is Sturdles genoegen duidelijk: orks! Vechten! Actie! Lyra ziet evenmin een andere koers, maar Ludovic uit toch enige twijfels… Wat als ze er niet op tijd in slagen de artefacten te verzamelen? Wat als Myirpathras hen voor is? Misschien is het wijzer om het artefact dat Lyra in haar bezit heeft, te vernietigen. Sturdle, die zich niet om logica bekommert, stelt zich meteen kandidaat om het ding aan splinters te slaan, waarna de vier dan richting de orks kunnen vertrekken. Voor Brocéliande ook maar een mening ter tafel kan brengen, wijst Lyra het voorstel hevig verontwaardigd van de hand. Ze is er niet van overtuigd dat het artefact zomaar te vernietigen is, maar is ook niet van plan de proef op de som te nemen.
Haar vrienden laten het er voorlopig maar bij… het is inmiddels immers tijd om zich naar heer Eldarc te begeven. Het kost Lyra heel wat overredingskracht om ook Sturdle zover te krijgen, maar uiteindelijk is het een zwierig groepje dat bij de borg aankomt: Brocéliande oogst onderweg wat stiekeme jaloerse blikken om haar licht scandaleuze outfit, Ludovic gaat waardig gekleed in fluweel en bont, Lyra schrijdt voort in een gewaad met mystieke accenten, en zelfs Sturdle ziet er presentabel uit in zijn donkerrode uitdossing die handig enig wapentuig verbergt.
Brocéliande had het haar vrienden al verteld, maar het zicht is alsnog verrassend: borg Aethris en het bijhorende plein zijn misschien niet zo groot als het koninklijk paleis, maar op zijn minst even indrukwekkend. De monumentale toegangspoort en gevel zijn versierd met beeldhouwwerk waarin draken zich kronkelen; boven de poort spuwt één van hen het motto van huis Aethris, dat Lyra ten overvloede nog eens voor haar vrienden vertaalt: ‘Kracht is Bloedrecht’. Terwijl ze het plein oplopen, horen zijn vrienden hoe Sturdle voor zich uit mompelend een aantal alternatieven op deze spreuk uittest, die hem zelf als leus zouden kunnen dienen.
Het groepje blijft even later nieuwsgierig stilstaan bij het standbeeld van een jonge vrouw, dat zich midden op het plein bevindt. In haar linkerhand heeft ze een staf, boven haar geopende rechterhand zweeft een echt brandende vlam. Ludovic breekt zich het hoofd over de betekenis van het beeld. Hij kan zich echter geen religieuze voorstelling voor de geest halen die erbij past.
Een meter lager houdt het geprevel à la ‘Bloed en gerechtigheid’ ineens op en klinkt het ‘stammoeder Fenicia Aethris’: Sturdle heeft het bordje gevonden dat op de voet van standbeeld bevestigd is. Lyra fronst peinzend haar wenkbrauwen: die naam hebben ze toch eerder gehoord? Brocéliande kan onmiddellijk aanvullen: in het verhaal dat Floris vertelde over de geschiedenis van Sardal en de Rode Furie, kwam een tovenares voor, Fenicia geheten, die behulpzaam was bij het afzetten van de krankzinnig geworden koning.
Weer wat wijzer geworden, begeven de vier zich naar de toegangspoort waar enige wachters in het livrei van Aethris – een rode feniks op een zilveren veld – postvatten. De strenge houding van de wachters maakt snel plaats voor beleefde vriendelijkheid wanneer ze vernemen wie Lyra is, en ze wordt direct binnengelaten. Achter haar sluiten de wachters echter naadloos de rangen, en haar vrienden wordt de pas afgesneden. Bezorgd doen ze hun best om eveneens binnengelaten te worden, maar de al te familiaire en niet bijster tactische interpellaties van Sturdle zorgen ervoor dat de wachters onvermurwbaar blijven. Lyra anderzijds is ook niet van plan weer naarbuiten te gaan – inmiddels wil ze wel weten wat Eldarc haar te zeggen heeft. Bovendien kan ze ook wel op zichzelf passen, zo denkt ze.
Tenslotte draagt Ludovic Lyra op om een magisch noodsignaal te gebruiken als ze hulp nodig heeft, dan komen ze wel toesnellen. Samen met Sturdle en Brocéliande keert hij in afwachting daarvan maar terug naar de herberg. De vrijgekomen tijd kan immers mooi gebruikt worden om zijn dossier voor Gilbert op te stellen. Geflankeerd door Sturdle, die een vreemde sympathie heeft opgevat voor de wachter die hem weigerde binnen te laten, zodat hij de man nu ook maar een brief wil gaan sturen, neemt Ludovic plaats aan een tafeltje met papier en schrijfmateriaal. Brocéliande voegt zich bij Floris, en samen brengen ze enige duetten ten gehore.
Inmiddels is Lyra door een wachter borg Aethris binnengeleid. Enige gangen verder wordt ze een imposant vertrek ingeleid, waar aan het hoofd van een eindeloos lange tafel heer Eldarc op haar wacht. De twee begroeten elkaar ijzig beleefd, en op uitnodiging van Eldarc neemt Lyra plaats aan zijn rechterhand.
Het gesprek verloopt aanvankelijk wat stroef. Lyra geeft slechts aarzelend antwoord op de vragen van Eldarc over haar magische krachten, maar ziet er dan toch geen kwaad in om hem te vertellen dat die zich als vanzelf openbaarden in haar jeugd. En ze ontdooit een beetje wanneer ze ziet dat Eldarc, ondanks zijn zeer beheerste houding, toch duidelijk aangedaan blijkt bij het vernemen van het lot van haar moeder.
Wanneer de kanselier haar een oud document ter hand stelt dat de geschiedenis van de familie Aethris betreft, leest Lyra gefascineerd: het is van de hand van Epona, eens koningin van Sardal.
Fenicia blijkt niet zomaar ‘een tovenares’ te zijn geweest. Zij was de dochter van prinses Epona en de draak Kornaribafarshan die de prinses ontvoerd had. Ondanks dit gewelddadige begin was Epona de draak gaan liefhebben, en toen haar twee neven haar kwamen bevrijden, onthulde ze dat ook meteen. Alarik had echter geen oor voor haar betoog, en doodde de draak alsnog. Gewetenloos rekende hij ook meteen af met zijn neef, zodat Alarik nog de enige was die in aanmerking kwam voor de hand van de prinses.
Ter wille van haar oude vader was Epona ondanks haar verdriet uiteindelijk maar akkoord gegaan met het huwelijk. Toen ze het kind ter wereld bracht, was haar echter meteen duidelijk dat het niet van haar wettige echtgenoot, maar van haar dode geliefde was. Daarom liet ze het meisje, dat ze Fenicia noemde, door een trouwe hofdame in veiligheid brengen.
Fenicia bleek, toen ze opgroeide, van haar vader grote magische krachten te hebben geërfd, en aldus kon ze later behulpzaam zijn bij het omverwerpen van het bewind van de gek geworden koning. Als dank werd ze als eerste vrouw ooit in de Sardaanse adelstand verheven, en ze werd de stammoeder van Huis Aethris.
Na het lezen van de brief is Lyra enigszins van haar stuk, maar geïntrigeerd door de implicaties ervan. Heer Eldarc vertelt Lyra dat het magische erfgoed van Fenicia in de loop der jaren naar de achtergrond is verdwenen, en dat alleen de wereldlijke macht van haar huis overeind is gebleven. Nu, voor het eerst in zeer lange tijd, is er dus een telg van het geslacht Aethris opgedoken die de tekenen van de drakenafkomst weer vertoont: Lyra’s magische talent is daarvan een onmiskenbaar bewijs.
Na een lange stilte brengt heer Eldarc zichzelf er tenslotte toe om Lyra om haar hulp te verzoeken. Wanneer ze hem vraagt op welk gebied hij dan hulp verlangt, vertelt hij haar over zijn grote spijt dat Huis Aethris de dag van vandaag alleen nog synoniem is met het handelsimperium dat ze hebben opgebouwd. Hun ware afkomst daarentegen, als ‘huis van de draak’, is naar de achtergrond verschoven.
Eldarcs grootste wens is om die weer in ere te herstellen. Daartoe lijkt het hem noodzakelijk dat een oud document, waaraan Fenicia en haar directe afstammelingen eeuwen geleden hebben gewerkt, vertaald zou worden, zodat de betekenis ervan duidelijk wordt. Het is opgesteld in de taal van de draken, maar hoewel elk familiehoofd de taal machtig is, ontgaat hen toch reeds lang de betekenis – het gaat om een magisch ritueel, en zonder magische krachten is de ontcijfering ervan onmogelijk.
De tussentijdse verzuchting ‘dat het nu uitgerekend een bastaard moet zijn’ neemt Lyra maar op de koop toe. Ze ziet dat het de trotse man zo al de nodige moeite kost om haar hulp te vragen, en de positie waarin dat haar brengt is haar niet geheel onwelgevallig. Ze stemt dan ook in met zijn verzoek om de tekst te bestuderen en belooft om de komende dagen naar borg Aethris te komen, gezien het document om veiligheidsoverwegingen die muren niet mag verlaten.
Met een vleugje meer hartelijkheid dan tevoren nemen de twee afscheid, en Lyra begeeft zich met een hoofd vol overwegingen terug naar ‘de Rode Furie’. Daar stelt ze haar vrienden op de hoogte van de gebeurtenissen, en blijft prijzenswaardig kalm onder het gegrinnik van Ludovic en Sturdle wanneer ze vertelt over haar drakenafkomst: dat ze ineens een vacht zou gaan krijgen lijkt haar niet bepaald plausibel en ook niet bijster logisch.
Ludovic heeft nog een verrassing voor zijn vrienden in petto. Eén voor één krijgen ze van hem een geschenk: Lyra een magisch zalfje dat organische materie bewaart, Brocéliande een staf met handgreep die haar muzikale vaardigheid nog zal verhogen, en Sturdle, uiteraard, een vervaarlijk stukje wapentuig. De drie zijn er even ontdaan van, en Ludovic vertelt hen dat dit ter ere is van de nieuwe levensfase die hij nu, na zijn armoedige en eenzame jeugd in het weeshuis, beleeft. Nadat ze klaar zijn met het wegpinken van een traantje, brult Sturdle om bier voor zijn makker, bestelt Lyra stilletjes een feestelijk binnen te brengen taart voor Ludovic, en luistert Brocéliande het geheel op met uitbundige muziek en zang.
Na enige tijd bedaren de festiviteiten weer, en Lyra vindt zich plotseling in de schoenen van Gilbert wanneer Ludovic besluit dat hij in haar een nieuwe mogelijke bondgenoot voor zijn spirituele missie heeft. Haar grootvader moet immers over de nodige middelen beschikken, en zijn handelscontacten zouden prachtig van pas komen bij het uitbouwen van nieuwe filialen van de kerk van St. Cuthbert! Lyra ziet haar kans schoon en verzekert zich listig van de steun van Ludovic bij het opsporen van de andere artefacten, in ruil voor een goed woordje van haar bij Eldarc, eens ze bij hem door haar werkzaamheden haar invloedssfeer vergroot heeft.
De twee beklinken tevreden hun verstandhouding, terwijl Brocéliande weer is weg gedrenteld richting de verlokkingen van ensemblemuziek.
Sturdle zakt intussen steeds verder in. De verveling slaat met ongekende kracht toe, het gepraat van Ludovic en Lyra is onverdraaglijk irritant en zelfs de muziek van Brocéliande die hij anders onder alle omstandigheden goed kan smaken, begint op zijn zenuwen te werken. De bard ziet hem van op het podium steeds onrustiger worden, en bovendien lijkt het zweet hem uit te breken.
Uiteindelijk stormt Sturdle de herberg uit, Kroesjnoetsj sommerend om bij de haard te blijven liggen, gezien het beest misselijk is van de overdaad aan lekkernijen die hij naar binnen heeft gewerkt tijdens de voorafgaande feestvreugde.
Lyra loopt bezorgd naar de deur, want ze heeft het gevoel dat er iets niet pluis is, maar wordt ruw door Sturdle teruggewezen wanneer ze vraagt of alles wel in orde is. Een tel later ziet ze de gnoom rennend in de richting van de rivier verdwijnen en keert schouderophalend maar terug naar haar vrienden – Sturdle heeft wel vaker zo zijn opwellingen, misschien had hij behoefte aan de vertroosting van een kroeg als ‘de Stinkende Aap’.
Maar bij het licht van de opkomende maan speelt zich in het duister iets heel anders af. Sturdle is in de greep van onbekende aanvechtingen, krijgt jeuk over zijn hele lijf… die al te nette kleren die hij per se aan moest, kwellen hem nog het meest en hij rukt gefrustreerd aan zomen en boorden. Niet veel later barst hij uit de vermaledijde beklemming wanneer zijn lichaam in de greep komt van een onvrijwillige transformatie: botten kraken, een schreeuw klinkt door de nacht, zijn fysionomie herschikt zich… tot er tenslotte een groot, harig beest met een vervaarlijke muil staat op de plaats van de kleine gnoom.
De sluipende infectie die de beet van graaf Bertram in hem geplaatst had, heeft tenslotte zijn werk gedaan: de onbehouwen, maar normaal goedbedoelende krijger is een weerwolf geworden, en heeft geen controle over de bloeddorstige instincten die hem vervullen. Wanneer hij tweebenige figuren tegenkomt die verschrikt naar hem wijzen, vliegt hij ze zonder meer naar de keel, en wanneer wachters toesnellen, rukt hij ook bij hen het vlees van hun botten. Een spoor van vernietiging nalatend stormt weerwolf-Sturdle door de stad, huilend naar de volle maan.
Ludovic, Brocéliande en Lyra schrikken op wanneer een verwilderde burger ‘de Rode Furie’ komt binnenvallen: hij komt de Rode Ridders in de herberg om hulp verzoeken, gezien er een monster door de stad dwaalt. De drie avonturiers aarzelen aanvankelijk of ze dit wel serieus moeten nemen, maar grijpen dan toch hun wapens en lopen de nacht in. Tot hun grote schrik treffen ze op de brug een hoopje kleren dat er bijzonder bekend uitziet: de droeve restanten van Sturdle’s stadskleren. Heeft het monster hem te pakken genomen? Zich grote zorgen makend over het lot van hun vriend, schakelen ze Kroesjnoetsj in, die hen na enig gesnuffel aan de restanten, trefzeker richting zijn baasje kan leiden.
Op een holletje volgen de drie de speurende hond, links en rechts rondrennende wachters passerend die alert hun wapens klaar houden. Ze vernemen dat het om een wolf zou gaan, die ze inderdaad in de verte al horen huilen, maar een huiverige man verzekert hen ervan dat dit beest geen gewone wolf kan zijn – daarvoor is het te groot en te agressief.
In een doodlopende steeg treffen ze tenslotte de weerwolf, die zich daar trachtte terug te trekken toen de klopjacht al te overweldigend werd. Omdat ze geen spoor van Sturdle treffen, richten ze zich maar op het probleem dat hier voor handen is: de dreigende wolf. Lyra vuurt magische projectielen af die zijn vacht doen sissen, maar de pijl van Brocéliande lijkt, hoewel die doel treft, hoegenaamd geen effect te hebben. Daarmee zijn ze Ludovic voor, die een paar tellen als aan de grond genageld is door het besef dat zich in hem ontvouwt: de glimp van intelligentie in de ogen van het beest brengt hem terug naar het moment dat hij samen met Sturdle in de voorlinie tegen graaf Bertram in zijn weerwolfgedaante vocht. Vol afgrijzen herinnert hij zich het moment dat Sturdle gebeten werd, en alles wordt hem duidelijk…
Hij schreeuwt de waarheid naar Brocéliande en Lyra, maar het is te laat. Weerwolf-Sturdle is al in de tegenaanval gegaan – hij stort zich op de arme Kroesjnoetsj, die amper verweer heeft, en zich algauw onderwerpt. De drie kunnen vervolgens niet anders dan zich uit alle macht verdedigen tegen de bovennatuurlijke kracht van de weerwolf. Gewone pijlen lijken hem niet méér te deren dan bromvliegen, dus Brocéliande laat haar strijdmuziek door de nacht schallen, terwijl Lyra de wolf met grimmige vastberadenheid blijft bestoken met haar magische projectielen. Daar is de wolf uiteraard niet van gediend, en hij stort zich op de tweebener die hem maar blijft verschroeien. Lyra krijgt een fikse beet te verwerken, en wankelt achteruit. Ludovic schiet haar te hulp: een bizon uit de grazige weiden van St. Cuthbert stort zich in de strijd, en de priester zelf hanteert noodgedwongen zijn knots tegen de vriend die hij maar niet tot rede kan brengen.
Ook toegelopen wachters komen de drie vrienden ter hulp, en weerwolf-Sturdle, hoewel hij de nodige schade toebrengt, probeert instinctief van deze overmacht weg te vluchten. Hij stormt met klappende kaken dwars door het groepje wachters heen, en terwijl twee van hen zieltogend ter aarde storten, verdwijnt hij met gigantische sprongen in de verte. In de buitenwijken van de stad sluipt hij door de schaduwen, en vindt tenslotte een onopvallend hol waarin hij zijn wonden kan likken en wat kracht opdoen door te slapen.

Dag 57 (dinsdag 17 mei)

De volgende morgen is het een verwilderde Sturdle die op dezelfde plek ontwaakt: in eerste instantie begrijpt hij niet waarom hij naakt, overdekt met schrammen in dit hol ligt. Maar dan overvallen de herinneringen hem en de arme gnoom schaamt zich diep voor zijn daden. Hoe zou hij zijn vrienden ooit nog recht in de ogen kunnen kijken? En wie weet wat zal de rechtschapen Ludovic doen met het misdadige monster dat hij is geworden…
Sturdle besluit de stad te ontvluchten, steelt ergens een buitenhangende pyjamabroek en spoedt zich naar de stadspoorten. Gelukkig koesteren de wachters geen argwaan en gaan ze ervan uit dat heer Sturdle vannacht de bloemetjes eens flink heeft buitengezet. Hij bevestigt dit met een vaag gegrom, en gezien men van hem niet veel anders gewoon is, kan hij ongedeerd ontsnappen. Met de wanhoop in zijn hart, vlucht Sturdle zo snel hij kan, het meer volgend, in zuidelijke richting, weg, zo ver mogelijk weg van de stad waarin hij zo’n ravage heeft aangericht.
Zijn vrienden brengen inmiddels de nacht in de herberg door, en de volgende ochtend komen ze bedrukt weer bijeen – het lot van graaf Bertram willen ze hem besparen, maar ze kunnen hem ook niet zo los laten lopen en onschuldige levens eisen! Eens nu komt het ontnuchterende besef dat aangezien ook Lyra gebeten is, het gevaar niet denkbeeldig is dat deze situatie zich zal herhalen…
Ze spoeden zich naar de tempel van Pelor, waar een hulpvaardige priester hen meer informatie kan verschaffen over de kwaal. Het nieuws is niet bepaald bemoedigend: hoe vaker Sturdle verandert, des te kleiner is de kans dat zijn eigen persoonlijkheid nog overeind blijft.
Of Lyra ook geïnfecteerd is, valt niet te zeggen. Het kruid belladonna dat, indien vers geplukt, tegen weerwolvenbeten werkzaam is, had ze meteen een uur na de aanval moeten innemen – daar is het te laat voor. Met de herinnering aan de vorige avond nog fris in het geheugen neemt Lyra liever geen risico en zoekt de hogepriester van Pelor op, die haar middels een ritueel van mogelijke infecties zuivert.
Voor Sturdle daarentegen zal de oplossing moeilijker zijn, en die kan bovendien alleen effectief zijn wanneer de gnoom voldoende wilskracht aan de dag weet te leggen…
Terwijl Lyra een bericht stuurt aan heer Eldarc om te melden dat ze vandaag andere verplichtingen heeft, zoeken Brocéliande en Ludovic een spoorzoeker op, en schaffen ze een plantje belladonna aan voor noodgevallen. Lyra behandelt het met de magische tinctuur die Ludovic haar de avond tevoren ten geschenke heeft gegeven, en Ludovic dankt zijn god voor het vooruitziende inzicht. Niet veel later stijgen de vrienden gehaast te paard, om Sturdles spoor te volgen.
Bij valavond komen ze in het beboste gebied tussen twee dorpjes. De honden van de spoorzoeker worden onrustig – Sturdle moet vlakbij zijn. Om hem niet meteen uit zijn schuilplaats te verjagen, stuurt Lyra eerst haar havik op verkenning uit. Aria cirkelt over de boomtoppen, en haar scherpe blik ontwaart al snel de ineengedoken gestalte van de gnoom, die ellendig tussen een paar struiken verstopt zit.
Omzichtig naderen zijn drie vrienden de schuilplaats. Ludovic richt overredend het woord tot zijn vriend, maar Sturdle kan niet geloven dat zijn makkers nog iets met hem te maken willen hebben. Hoe kan er vergiffenis bestaan voor wat hij allemaal heeft aangericht? Wanneer Kroesjnoetsj vragend naar zijn baasje jankt, schaamt hij zich nog dieper. Hij kruipt verder weg tussen de struiken en weigert tevoorschijn te komen.
Lyra mengt zich in het gesprek met de haars inziens bemoedigende mededeling dat verder niemand op de hoogte is van wie dat beest de vorige nacht was: er kan nu een oplossing gezocht worden, zodat verder niemand het ooit hoeft te weten! Het blijkt amper troost voor de verwarde gnoom.
Ludovic schroeft zijn welsprekendheid nog wat op, en schakelt een versnelling hoger in de retoriek, maar bekomt op die manier alleen dat Sturdle zich ineens in de schoenen voelt van elke onverlaat die tijdens hun avonturen niet veel later de toorn van St. Cuthbert onzacht op zich voelde neerdalen.
Maar zijn vrienden geven het niet op: ze houden onverminderd vol, en wanneer Brocéliande er nog een paar zachte akkoorden aan toevoegt, samen met wat medelevende woordjes, komt Sturdle uiteindelijk uit de struiken tevoorschijn.
Inmiddels begint de tijd echter te dringen. De duisternis spreidt zich al over het land. Het is zonder meer onmogelijk om nu nog tijdig te trachten Sturdles aandoening weg te nemen! Ludovic haalt dan maar een stevig stuk touw tevoorschijn, en maakt aanstalten om Sturdle aan een boom te binden, maar krijgt met onverwacht veel verzet te maken. Hoe de drie ook soebatten en op de redelijkheid van deze maatregel wijzen – hij is door niets te overhalen om zich te laten vastbinden.
Lyra, met de beet van de dag tevoren in haar achterhoofd, dient zo stilletjes mogelijk het voorstel in om Sturdle gewoon nu te overmeesteren en, willen of niet, aan die boom vast te binden. Ludovic aarzelt – kun je zoiets je vriend wel aandoen? Brocéliande ziet in beide argumenten wel iets, en Sturdle deinst argwanend achteruit tijdens dit gefluister…
En dan heeft de maan het besluit al voor hen genomen: ze rijst aan de horizon, en onmiddellijk begint de verandering zich weer in Sturdle te roeren. Nu hij er beter op is voorbereid, kan hij er enige tijd weerstand aan bieden, maar dat duurt niet lang. Onder de verschrikte blik van zijn vrienden verandert hij ten tweede male in een forse wolf.
In de ogen van de wolf zien ze nog een flikkering van de Sturdle die ze kennen… Ludovic en Brocéliande trachten Sturdle magisch terzijde te staan, terwijl hij een heroïsche worsteling aangaat met de bloeddorstige instincten die hem andermaal beginnen te overspoelen – ter wille van zijn vrienden moet hij die toch de baas kunnen worden! Lyra bereidt zich inmiddels grimmig voor op de aanval, want die flikkering wordt allengs zwakker…

Tekst: Petra Doom

dinsdag 30 oktober 2012

17 oktober 2012

Dag 54 (zaterdag 14 mei)

Terwijl Brocéliande een ochtendwandeling maakt en zingt met de vogeltjes, Sturdle snurkend ligt uit te slapen en Lyra haar magische energie focust, besluit Ludovic om zijn ochtendgebed in de tempel van St. Cuthbert te gaan houden. Daar treft hij vader Winfried, en nadat de twee priesters gezamenlijk hun gebeden hebben gezegd, heeft Ludovic de kans om vader Winfried wat uitgebreider te ondervagen over de gebeurtenissen die tot zijn arrestatie hebben geleid. Vader Winfried benadrukt nogmaals dat het bewijs overweldigend was, en geeft Ludovic op diens aandringen een lijstje van de getuigen mee.
Onder hen treft Ludovic inderdaad bekende namen, en als eerste begeeft hij zich naar vader Oswald. Deze verwelkomt hem en spreekt meteen zijn spijt uit over zijn aandeel in de kennelijk onterechte aantijgingen. Ludovic voelt weer enige verontwaardiging, maar die zakt algauw wanneer hij hoort dat vader Oswald niet anders kan dan nogmaals bevestigen dat de schuldige als twee druppels water lijkt op de Ludovic die hier vandaag tegenover hem zit. De enige extra informatie die Ludovic nog aan het gesprek onttrekt is dat vader Arend zeer verbaasd reageerde op zijn bezoeker.
Ietwat ontevreden over dit verloop, keert Ludovic terug naar ‘de Ruiter’ om met zijn vrienden te overleggen. Gezien de andere getuigen momenteel niet in Lorkel zijn, en moeder Leah feitelijk de enige is die de onverlaat duidelijk heeft gezien, besluiten ze zich eerst op haar te richten. Wanneer ze echter informatie over haar gaan inwinnen, blijkt dat moeder Leah in een quasi catatonische staat verkeert en niet reageert op enige ondervraging. Niettemin besluiten de vier een poging te wagen – het is wellicht de enige manier om dit mysterie op te lossen!
De verzorger van moeder Leah is zeer sceptisch: er zijn al zovele pogingen gewaagd om haar te benaderen. Dat Ludovic haar kamer zou binnengaan, lijkt haar al helemaal geen goed idee! De gezamenlijke inspanningen van Lyra – die stelt dat de ervaring net heilzaam zou kunnen zijn – en Ludovic die terecht bepleit dat zijn onschuld is bewezen, werpen echter hun vruchten af: er wordt hen een bezoek toegestaan.
In aanvang trachten Brocéliande en Lyra met zachte hand moeder Leah aan het praten te krijgen, maar het mag niet baten. Ten einde raad wenken ze dan toch maar Ludovic naderbij. De arme vrouw schrikt zich wild, en begint onsamenhangende dingen te roepen naar Ludovic: dat ze alles al verteld heeft dat ze weet, dat ze de instructies van zijn vader naar de letter heeft opgevolgd en hem de fles heeft meegegeven…
Brocéliande wendt vergeefs haar magie aan om uit de gedachten van de redeloze vrouw meer op te maken: alles wat ze opvangt zijn flarden van gedachten en pure verwarring. Moeder Leah worstelt met de werkelijkheid van de zachtaardige Ludovic zoals ze die altijd had gekend en nu voor haar staat, en de traumatische ervaring die haar heeft gebroken.
Ludovic houdt echter vol, en spreekt moeder Leah vriendelijk toe, vraagt haar om nogmaals het verhaal te vertellen van hoe hij in het klooster bij haar belandde. Naarmate ze dit relaas verhaalt, lijken haar zinnen langzaam maar zeker weer een beetje terug te keren. Haar herinnering van haar aanvaller blijft echter zeer fragmentarisch.
Brocéliande wijst erop dat moeder Leahs tirade van zo-even over de fles, gecombineerd met Ludovics eigen droom over de fles wijn in de gevangenis mogelijk iets te betekenen heeft. Ludovic haalt zijn kostbare fles uiteindelijk maar boven, en de vier vrienden buigen zich er aandachtig over. Sturdle ziet onmiddellijk iets vreemds aan het etiket van de fles Boovendonck 988, en wanneer Ludovic dat lostrekt, blijkt op de achterkant een boodschap van zijn vader te staan: hij heeft zijn zoon een huisje nagelaten in Lorkel, en vraagt hem vooral de plank bij de deur na te kijken.
De vier laten een dankbare moeder Leah achter die er een stuk levendiger uitziet dan tevoren, en togen meteen naar de plek waar het huisje moet staan, gelegen aan de Ruiter, in de buitenrand van de stad. De aanwijzingen zijn verouderd, maar na enig zoeken weten ze toch de juiste plek te vinden. Daar aangekomen blijkt een buurman het huis al die tijd onderhouden te hebben. Deze vriendendienst blijkt evenwel consequenties te hebben: terwijl de man ietwat zenuwachtig meldt dat hij het huis in de tussentijd als opslagruimte heeft gebruikt, kunnen de vier al ruiken waarvoor dan precies: een overweldigende vislucht slaat hen tegemoet zodra Ludovic de deur opent.
Onder de plank bij de voordeur vindt Ludovic een uitgebreide brief van zijn vader, Diederik Brunswick, waarin die hem vertelt hoe het zover gekomen is dat de kleine Ludovic bij het weeshuis werd achtergelaten. Hij leest er dat zijn vader ooit zijn moeder van de brandstapel heeft gered waarop ze als heks verbrand zou worden. Hij wist toen bij de plaatselijke baron haar vrijheid te bedingen, en trok met haar naar een andere plek, waar ze trouwden. Maar toen zijn vrouw zwanger was, vatte Diederik een dodelijke ziekte, waar al haar kruidenmengsels niets tegen konden beginnen. Ten einde raad aanvaardde zij de hulp die een obscure sekte haar bood: haar man genas, maar in ruil daarvoor had ze de sekte haar ongeboren kind beloofd. Toen ze beviel, bleek dat van een tweeling te zijn, en dus verborg ze één van de jongetjes toen het andere werd meegenomen. 
Ludovics ouders verhuisden naar Lorkel, waar zijn moeder het steeds moeilijker kreeg met haar schuldgevoel… ze begon te lijden aan flarden van waanzinnigheid, en verdween af en toe. Tenslotte keerde ze op een dag niet meer terug, en Diederik zag zich verplicht de kleine Ludovic bij het weeshuis af te zetten, om haar te gaan zoeken, beangst dat ze in handen van de sekte zou vallen.
Ludovic is danig onder de indruk van de brief, die eindigt met de verzekering van zijn vader dat zijn ouders steeds veel van hem hebben gehouden. Lyra klopt hem wat schutterig op de schouder, maar blijft toch ook niet onberoerd onder dit tragische relaas en omhelst tenslotte de ontdane priester maar, een voorbeeld dat Brocéliande meteen volgt. Sturdle inmiddels schuifelt wat ongemakkelijk heen en weer en gromt een onverstaanbare steunbetuiging.
Helaas verstrekt de brief verder geen enkele informatie over waar Ludovic zijn ouders zou kunnen gaan zoeken… en daarnaast dringt zich de akelige waarheid dat de aanvaller van moeder Leah en vader Arend zijn eigen tweelingbroer moet zijn, dringt zich op.
Ludovic treft regelingen met de buurman die het huisje verder zal onderhouden. Ook de buurman heeft geen idee waar Diederik heen is getrokken. Wanneer Ludovic in een laatste poging de buurman de fles wijn laat zien en vraagt of hij daar iets soms iets meer over weet, haalt die er de schouders over op, met de mededeling dat hij niet gewoon is zo’n dure wijn te drinken.
De vier zijn alweer onderweg terug wanneer Sturdle, alcoholische drankkenner par excéllence, de scherpzinnige vraag stelt waar Diederik eigenlijk die fles wijn vandaan had, en waar Boovendonck eigenlijk ligt. Daarmee is een nieuw onderzoekspunt vastgesteld, en besloten wordt om naar Sardal terug te keren om daar nader onderzoek te doen naar deze kwestie.
Weer aangekomen in ‘de Rode Furie’ trekt Ludovic eindelijk zijn zo lang bewaarde fles wijn open, en deelt die ruimhartig met zijn vrienden.

Dag 55 (zondag 15 mei)

De volgende morgen lijkt het plan klaar en duidelijk: Lyra wil terug naar de bibliotheek om haar opzoekingen verder te zetten en Ludovic is ook erg nieuwsgierig geworden naar de schatten die daar te vinden zijn. Brocéliande en een tegensputterende Sturdle die vindt dat hij hier niet is om zich te vermoeien met papierwerk en honderd keer liever tegen de orks zou vechten, zullen op zoek gaan naar een kaart waarop Boovendonck is aangeduid. 
Hun ontbijt wordt echter geserveerd met een boodschap die is afgeleverd uit naam van de kanselier des konings, heer Eldarc: de vier worden na het ontbijt bij hem op het paleis verwacht.
Hoewel de avonturiers wat sputteren bij deze aanslag op hun vrije tijd, zijn ze toch te nieuwsgierig om geen gehoor aan deze oproep te geven, en ze zetten hun eigen plannen dus maar in de wacht. In het paleis aangekomen, worden ze door de ene gang na de andere geleid tot ze uiteindelijk bij de kanselier worden aangekondigd.
Enigszins op hun hoede stappen de vier binnen, maar het blijkt algauw dat heer Eldarc simpelweg hun adelbrieven in orde aan het maken is, en daarvoor wat extra informatie in verband met hun afstamming nodig heeft.
Haar drie vrienden kijken verrast op wanneer ze de bard voor het eerst haar muzikaal klinkende volledige naam horen uitspreken: Brocéliande Fontanazura. Sturdle steekt haar onmiddellijk de loef af door zonder verpinken een hele stoet namen op te noemen, maar wordt uiteindelijk ingeschreven als Ridder Sturdle Damdam. Wanneer Sturdle joviaal meldt dat zijn bijnaam ‘Tumbleweed’ ook in de annalen mag worden bijgeschreven, meldt heer Eldarc droogjes dat dit niet nodig zal zijn.
Voor Ludovic ligt de zaak echter kennelijk ingewikkelder. De kanselier is bij zijn filiatie-onderzoek op een probleem gestuit, en vraagt hem welk recht Ludovic op de naam Brünswick kan doen gelden. Ludovic staat even met de mond vol tanden, en heer Eldarc legt uit dat binnen de adelstand van Sardal een familie Brunswick bekend is, maar dat hier na Diederik Brunswick, zo’n 50 jaar geleden, geen geboortes meer zijn opgetekend. De oudste zoon van de wijnbaron van Boovendonck is nooit wettelijk gehuwd. Ludovic bevestig enigszins beduusd dat zijn vader inderdaad Diederik heette, waarop heer Eldarc zijn naam inschrijft, en hier nuchterweg de vermelding ‘bastaard’ aan toevoegt, wat Ludovic op gegniffel van zijn vrienden te staan komt, maar ze bekijken hem ook nog maar eens een tweede keer: in één dag is de eenvoudige priester niet alleen huiseigenaar geworden, maar ook onthuld als zijnde van adel!
Wanneer Illyeïratheyna Myirpathras Aethris – bij haar vrienden beter bekend als Lyra – haar familienamen noemt, schrikt de kanselier zichtbaar. Sturdle ziet Lyra al afgevoerd als misdadiger wegens haar vader, maar het blijkt de naam Aethris waarin heer Eldarc is geïnteresseerd.
Ook Lyra krijgt de vraag voorgeschoteld welk recht zij op deze naam kan doen gelden, en ze verklaart dat haar moeder Eleonara Aethris was. Heer Eldarc lijkt van kleur te verschieten, en anders dan Ludovic krijgt Lyra het grimmige bevel hier een bewijs voor aan te leveren, waar ze niet meteen van terug heeft.
Wanneer heer Eldarc haar vraagt naar de wapenspreuk van de familie Aethris kan ze die evenwel meteen uit het hoofd opzetten: “Kracht is Bloedrecht”. Maar de kanselier eist gespannen dat ze de spreuk verwoordt zoals haar moeder haar die geleerd heeft. Lyra voldoet aan dit verzoek, en herhaalt de spreuk in de taal van de Draken. Eldarc moet grommend toegeven dat ze de enige juiste vertaling heeft gekozen.
Een ogenblik is het stil, tot Sturdle de kanselier opgewekt vraagt wat er dan mis is met Lyra. Na een korte aarzeling stelt Heer Eldarc zichzelf uitgebreider voor, daarmee de vraag meteen beantwoordend: de kanselier blijkt niemand anders dan Eldarc Aethris, patriarch van de Aethris-familie. Brocéliande, onverbeterlijk nieuwsgierig, vraagt hem meteen naar zijn band met Lyra, en hij verklaart dat Eleonara zijn dochter is… wat Lyra dus zijn kleindochter maakt!
Terwijl Lyra’s vrienden druk roezemoezen over deze onthulling, vult heer Eldarc stoïcijns Lyra’s adelbrieven in met haar volle naam – ten tweede male gecompleteerd met de vermelding ‘bastaard’. Het wordt haar vrienden gauw duidelijk dat noch de kanselier, noch Lyra opgetogen lijken over deze familiereünie. Ze vermijden elkaars blik, met een koppige trek op hun gezicht die hen heel duidelijk als verwanten bestempelt, en Heer Eldarc wikkelt beleefd maar koeltjes de verdere formaliteiten af, waaronder de mededeling dat de vier nieuwe Ridders een eigen blazoen mogen kiezen.
Wanneer Ludovic, die zelf dolblij zou zijn een verloren familielid in de armen te kunnen sluiten, niet-begrijpend vraagt naar de reden van deze kloof, krijgt hij slechts amper begrijpelijke antwoorden: Lyra stormt de kamer uit onder het vervloeken van vaders die hun dochter in de steek laten, en heer Eldarc mompelt, voor hij zijn zelfbeheersing hervindt en zijn kaken weer op elkaar klapt, iets over onzuiver bloed dat de familie werd binnengebracht.
Eenmaal buiten het paleis weet Ludovic nog uit Lyra los te peuteren dat haar moeder indertijd zwanger en wel door Eldarc verstoten is. Of dit nu de hele waarheid is, daarvan zijn haar vrienden, gezien heer Eldarcs emotionele reactie, niet helemaal overtuigd, maar ze laten het er voorlopig maar bij zitten, gezien Lyra momenteel niet voor rede vatbaar blijkt.
Lyra heeft helemaal geen zin in een verder gesprek over haar grootvader en zoekt haar heil in het witte gebouw van de universiteitsbibliotheek, waar haar emoties wat kunnen bekoelen. Ludovic vergezelt haar voor zijn eigen opzoekingen, en ze brengen de rest van de dag eensgezind studerend door.
Voor Ludovic is het resultaat alvast veelbelovend: de bibliotheek heeft een zeer rijke collectie, en her en der treft hij magische spreuken die hem nog niet bekend waren, en hij dus met graagte nader bestudeert.
En ook Lyra heeft, bijna tegen haar verwachtingen in, geluk: op een plank die ze eerder al doorzocht, treft ze een oud boekwerk dat ze eerder over het hoofd zag. Hierin wordt verhaald over een zwaard Vlamtong geheten, dat aan de basis zou liggen van alle zwaarden met dezelfde naam die van latere datum dateren. Anders dan deze latere zwaarden, die slechts magisch versterkte gewone wapens zijn, is de oorspronkelijke Vlamtong een waarlijk artefact. Het tweehandige slagzwaard werd door koning Sardal gevonden tussen de schatten die de draak Vuurvraat verzameld had, en is sindsdien als een erfstuk doorgegeven van koning op koning. Het is als dusdanig nooit uitgebreid door magiërs kunnen onderzocht worden: het enige feit dat bekend is, is dat het blad af en toe opvlamt.
Wanneer de vier ’s avonds deze bevindingen bespreken, komt Brocéliande met een oud elfenverhaal, over een artefact dat ontstond toen een vallende ster de aarde trof, en sindsdien als krachtsvoorwerp, geschonken door Corellon, binnen één elfenfamilie van generatie op generatie is doorgegeven…
Enige parallellen worden duidelijk met wat de vier op het eiland hebben beleefd, en ze beseffen dat ze nu, in een wedloop met Myirpathras, op zoek moeten naar een artefact dat door de dwergen wordt bewaard, en één dat in het bezit moet zijn van een halflingfamilie. En dan rest nog de vraag hoe ze de hand zullen leggen op Vlamtong, dat momenteel bezit is van de koning…

Tekst: Petra Doom